6. De beoordeling van het geschil
6.1. Dekamarkt heeft aangevoerd dat appellante in beroep alleen is opgekomen tegen de weigering om haar ontheffing te verlenen, en niet mede tegen de aan Dekamarkt verleende ontheffing. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Verordening kan voor ten hoogste één winkel ontheffing als bedoeld in dat artikel worden verleend. Vast staat dat verweerders appellante bij brief van 24 februari 2009 op de hoogte hebben gesteld zowel van hun besluit om deze ontheffing te verlenen aan Dekamarkt als van hun besluit om die ontheffing aan appellante te weigeren. Appellante heeft hiertegen bij brief van 23 maart 2009 bezwaar gemaakt bij verweerders. Gelet op de in dit bezwaarschrift aangevoerde gronden in de context van vorengenoemde wettelijke bepaling, moet ervan worden uitgegaan dat dit bezwaar is gericht zowel tegen de weigering de ontheffing aan appellante te verlenen als tegen de verlening van de ontheffing aan Dekamarkt. Ook in het licht van het verloop van de procedure die is voorafgegaan aan vorengenoemde besluiten, waarin sprake is geweest van het voornemen van verweerders om de ontheffing niet aan Dekamarkt maar aan appellante te verlenen, valt niet in te zien dat de door Dekamarkt bepleite, beperkte en in feite zinledige strekking aan het bezwaar van appellante moet worden toegekend. Blijkens het bestreden besluit hebben verweerders het bezwaar ook in deze ruime zin opgevat. Gelet op de inhoud van het beroepschrift, waarin is aangesloten bij de in bezwaar aangevoerde gronden en het College is verzocht om het bestreden besluit in zijn geheel te vernietigen en verweerders op te dragen de ontheffing aan appellante te verlenen, valt evenmin in te zien dat appellante daarbij uitsluitend is opgekomen tegen de bij dat besluit gehandhaafde weigering haar de ontheffing te verlenen.
6.2.1 Gelet op hun brief van 18 september 2008 hebben verweerders, onder andere naar aanleiding van de ontheffingsaanvraag van Dekamarkt op grond van artikel 7 van de Verordening, besloten andere supermarkten met een filiaal in de gemeente Heemstede, waaronder appellante, de gelegenheid te bieden mee te dingen naar de op grond van dat artikel enige beschikbare ontheffing, en bij gebleken interesse van meerdere supermarkten op basis van een afweging van alle in aanmerking komende factoren, waarvan er in de brief een aantal zijn genoemd, een beslissing te nemen over de toekenning van deze ontheffing aan een van de gegadigden. Dit betekent dat verweerders in het kader van de ingevolge voormeld artikel aan hen toegekende discretionaire bevoegdheid hebben gekozen voor een zogenoemde vergelijkende toets als methode voor de toekenning van de in dat artikel bedoelde ontheffing aan de meest geschikte kandidaat in de vorm van een onderlinge vergelijking van de ingekomen aanvragen aan de hand van de in genoemde brief bedoelde factoren. Verweerders hebben derhalve uitdrukkelijk niet gekozen voor een andere methode, zoals verlening van de ontheffing op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Bij hun brief van 16 december 2008, waarin verweerders appellante in kennis hebben gesteld van hun voornemen om haar de ontheffing te verlenen, is een ten behoeve van de besluitvorming door verweerders opgestelde notitie gevoegd waarin de ingekomen aanvragen voor de ontheffing zijn geïnventariseerd en beoordeeld aan de hand van een aantal daarin vermelde factoren. In deze notitie, die is aangeduid als “collegebesluit” en is voorzien van het opschrift “Collegevergadering: 16-12-2008”, is geconcludeerd dat openstelling van het filiaal van Albert Heijn naar verwachting tot de minste overlast zal leiden. Uit de brief en de notitie in onderlinge samenhang bezien, valt af te leiden dat verweerders in die fase van het besluitvormingsproces feitelijk ook gevolg hebben gegeven aan hun keuze voor vorengenoemde vergelijkende toets.
Vervolgens hebben verweerders, de opvatting van de geraadpleegde commissie Middelen overnemend, hun voornemen van 16 december 2008 ingetrokken en hun voornemen de ontheffing aan Dekamarkt te verlenen daarvoor in de plaats gesteld. Tevens hebben zij, opnieuw de opvatting van de wederom geraadpleegde commissie Middelen volgend, bij de primaire besluiten van 24 februari 2009 geweigerd de ontheffing aan appellante te verlenen en deze alsnog aan Dekamarkt verleend. Het bestreden besluit strekt - kort gezegd - tot handhaving van deze beslissingen. Uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat in de visie van verweerders het principe “wie het eerst komt, die het eerst maalt” daarbij een zwaarwegende rol heeft gespeeld en dat verweerders dit in navolging van de commissie Middelen ook aanvaardbaar achten.
6.2.2 Het College overweegt dat aan de besluitvorming met betrekking tot de toekenning van een schaarse ontheffing als hier in geding onder meer uit een oogpunt van rechtszekerheid zware eisen dienen te worden gesteld.
Dat betekent dat een bestuursorgaan, nadat het gekozen heeft voor een methode aan de hand waarvan zal worden bepaald aan wie de ontheffing wordt verleend en deze keuze ook bekend heeft gemaakt, niet hangende de besluitvormingsprocedure tot wijziging van die methode behoort over te gaan indien daardoor afbreuk wordt gedaan aan het belang van een aanvrager die overeenkomstig het bekendgemaakte toewijzingsbeleid zijn aanvraag heeft ingediend en zijn handelwijze heeft bepaald. Het stond verweerders derhalve, na hun uitdrukkelijke keuze voor de vergelijkende toets, die zij ook bekend hebben gemaakt aan de potentiële gegadigden voor de ontheffing, en onder toepassing waarvan zij aanvankelijk ook voornemens zijn geweest de ontheffing aan appellante te verlenen, niet vrij om bij het nemen van de primaire besluiten en het bestreden besluit geen onverminderde toepassing meer te geven aan deze toets. Verweerders hebben derhalve gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door bij evengenoemde besluiten zwaarwegende betekenis toe te kennen aan het feit dat de ontheffingsaanvraag van Dekamarkt als eerste was binnengekomen, zoals hiervoor in 6.2.1 door het College is vastgesteld.
Het College volgt verweerders niet in hun betoog dat zij tijdens de besluitvormingsprocedure niet zijn overgestapt van een verlening op basis van een vergelijkende toets naar een verlening op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen, maar dat zij het criterium van de volgorde van binnenkomst van de aanvragen aanvullend hebben toegevoegd aan en hebben meegewogen in het geheel van factoren die in het kader van de vergelijkende toets in aanmerking zijn genomen. Nog daargelaten dat noch uit de primaire besluiten, noch uit het bestreden besluit kan worden opgemaakt dat deze benadering daarbij daadwerkelijk is gevolgd, sluit de door verweerders gemaakte keuze voor een vergelijkende toets het verlenen van de ontheffing met inachtneming van het criterium “wie het eerst komt, die het eerst maalt” ten principale uit. Het moet er daarom voor worden gehouden dat verweerders dat criterium in de plaats hebben gesteld van de vergelijkende toets.
6.3 De conclusie is dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu uit de aard van het geconstateerde gebrek volgt dat dit niet kan worden hersteld bij een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante en hetzelfde gebrek – naar hiervoor in 6.2.2. reeds is overwogen - kleeft aan de primaire besluiten van 24 februari 2009, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak voorzien. Het bezwaar van appellante zal gegrond worden verklaard en de besluiten van 24 februari 2009 zullen worden herroepen.
6.4 Gelet op de belangen die zijn gebaat bij spoedige duidelijkheid over de verlening van de ontheffing op grond van artikel 7 van de Verordening aan appellante dan wel Dekamarkt, ziet het College aanleiding, onder toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verweerders op te dragen binnen twaalf weken na de dag waarop deze uitspraak in het openbaar is gedaan, opnieuw te besluiten op de aanvragen van appellante en Dekamarkt. Voorts zal het College, nu Dekamarkt ingevolge deze uitspraak rechtens niet meer beschikt over een ontheffing van het bepaalde in artikel 2 van de Winkeltijdenwet, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb een voorlopige voorziening treffen inhoudende dat Dekamarkt gedurende deze periode wordt behandeld als ware haar ontheffing op grond van artikel 7 van de Verordening verleend, nu van Dekamarkt, gelet op haar belangen, niet kan worden gevergd dat zij met onmiddellijke ingang niet meer op zondag tussen 16.00 en 20.00 uur geopend mag zijn.
6.5 Voor vergoeding van proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Awb is geen plaats, aangezien geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.