ECLI:NL:CBB:2009:BJ8793

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1001
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van overdracht van melkquotum en superheffing in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 september 2009, werd de zaak behandeld van Melkveebedrijf de Peel B.V. tegen het Productschap Zuivel. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit betrof de afwijzing van een verzoek om registratie van de overdracht van een melkquotum, dat was aangevraagd op basis van de Regeling superheffing 2008. De kern van het geschil lag in de vraag of de appellante aan de vereisten voor registratie had voldaan, met name of de grond daadwerkelijk voor de melkproductie was gebruikt en of de verpachter toestemming had gegeven voor onderverpachting.

De procedure begon met een beroep van appellante, die op 19 december 2008 haar bezwaar indiende tegen het besluit van 17 november 2008. De verweerder had het bezwaar afgewezen omdat er geen bewijs was dat de eigenaar van de grond geen bezwaar had tegen de onderverpachting en dat de grond een jaar voor de overdracht voor melkproductie was gebruikt. Tijdens de zitting op 2 juli 2009 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. De appellante stelde dat de pachtovereenkomst rechtsgeldig was en dat de vereiste documenten niet verder reikten dan de pachtovereenkomst zelf.

Het College oordeelde dat de weigering van de registratie van de overdracht niet terecht was, omdat de appellante had voldaan aan de eisen van de Regeling. De datum van overdracht moest worden vastgesteld op 31 maart 2008, de datum waarop de pachtovereenkomst was aangegaan. Het College vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder opnieuw moest beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 483,--, en het griffierecht van € 288,-- werd vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 081001 9 september 2009
10500 Superheffing
Uitspraak in de zaak van:
Melkveebedrijf de Peel B.V., te Ospel, appellante,
gemachtigde: mr. H.A. Verbakel-van Bommel, werkzaam bij Remie Fiscaal Juridisch Adviesbureau te Uden,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigden: mr. A.C.R. Geelen en L.J. Koers, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 17 december 2008, bij het College binnengekomen op 19 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen een besluit van 2 mei 2008 op grond van de Regeling superheffing 2008 (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard.
Bij brief van 12 februari 2009 heeft appellante desgevraagd op de in rubriek 2.2 genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter gereageerd.
Bij brief van 18 maart 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Op 2 juli 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Namens appellante is tevens verschenen A.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 74 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten luidt, voor zover thans van belang:
“Overdracht van quota met grond
1. Bij verkoop, verhuur, overgang door vererving – ook vóór het overlijden van de erflater – of elke andere overdracht die voor de producent vergelijkbare rechtsgevolgen heeft, worden de individuele quota samen met het bedrijf overgedragen aan de producent die het bedrijf overneemt, op de wijze die door de lidstaten wordt bepaald rekening houdend met de voor de melkproductie gebruikte oppervlakten of met andere objectieve criteria en, in voorkomend geval met de overeenkomst tussen de partijen. Het gedeelte van het quotum dat in voorkomend geval niet met het bedrijf wordt overgedragen, wordt aan de nationale reserve toegevoegd.
(…)”
De Regeling bepaalt – voor zover van belang – het volgende:
“Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
e. heffingsperiode: tijdvak van 12 maanden dat begint op 1 april van ieder kalenderjaar en eindigt op 31 maart van het volgende jaar.
Artikel 7
1. De overdracht van een individueel quotum, niet zijnde een geheel bedrijf, geschiedt in samenhang met de overdracht van de voor de melkproductie gebruikte grond als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van verordening 1234/2007, als overeengekomen door betrokken partijen en met inachtneming van de hierna volgende bepalingen.
2. Het over te dragen quotum bedraagt niet meer dan 20.000 kg per hectare grond.
3. Het over te dragen quotum omvat minimaal 20.000 kg. (…)
4. De ingevolge het eerste lid met een quotum over te dragen grond was gedurende een periode van één jaar voorafgaande aan de overdracht daadwerkelijk voor de melkproductie op het betrokken bedrijf in gebruik. Voorts dient de met de quotum over te dragen grond gedurende een periode van één jaar na de overdracht daadwerkelijk voor de melkproductie op het betrokken bedrijf in gebruik te blijven. (…)
Artikel 11
1. Degenen die een quotum op basis van artikel 7 (…) hebben overgedragen respectievelijk overgedragen gekregen, stellen gezamenlijk binnen zes weken nadien het productschap in kennis. Daarbij worden het door het productschap voorgeschreven formulier en de voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van het quotum, en in het geval dat overdracht plaatsvindt op basis van artikel 7 (…) met betrekking tot de overdracht van de bijbehorende grond gevoegd.
2. Er kan eerst een aanspraak op quotum worden gemaakt na de registratie door het productschap.
Artikel 15
1. Onder overdracht wordt verstaan:
(…)
c. een schriftelijke pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 311 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreffende los land hetwelk niet groter is dan één hectare, geldend voor de duur van meer dan één jaar;
(…)
2. Voor het tijdstip van overdracht van het quotum is bepalend:
(…)
b. de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voorzover deze na de ingangsdatum ligt;
(…)”
Artikel 7:355 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:
“ De pachter is niet dan met schriftelijke toestemming van de verpachter bevoegd tot onderverpachting.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante beschikte op 31 maart 2008 over een melkquotum van circa 20.000 kg. Enig aandeelhouder van appellante is B B.V. Alle aandelen in B B.V. worden gehouden door A.
- Op 31 maart 2008 is appellante met maatschap C te Someren (hierna: de maatschap) overeengekomen een perceel los land te Asten, groot 1.00.00 ha (hierna: de grond) met ingang van 31 maart 2008 en voor de duur van
12 maanden en 5 dagen aan de maatschap te verpachten. In de pachtovereenkomst is vermeld dat deze is gesloten in samenhang met de verkoop en overdracht door de verpachter aan pachter van een referentiehoeveelheid melk ad 1.546 kg vet, respectievelijk 20.000 kg quotum.
- Door indiening van het op 31 maart 2008 gedateerde “Meldingsformulier quotumoverdracht” hebben appellante als vervreemder en de maatschap als verkrijger aan verweerder mededeling gedaan van de overdracht van het (fabrieks)quotum. Daarbij is verzocht om registratie daarvan voor de “volgende heffingsperiode 2008/2009”.
- Onderdeel B van het formulier heeft betrekking op de overdracht met grond. In de bij het formulier behorende toelichting is onder meer aangegeven dat bij dit onderdeel moet worden aangegeven op welke wijze de grond is overgedragen en welke bijlage(n) bij het meldingsformulier worden meegezonden. Voor de situatie dat een pachtovereenkomst betreffende los land tot en met 1 ha is aangegaan dient blijkens het formulier als bijlage te worden bijgevoegd: “een schriftelijke pachtovereenkomst (…) met vermelding van de kadastrale gegevens”.
- Appellante en de maatschap hebben als bijlage bij het meldingsformulier de pachtovereenkomst van 31 maart 2008 gevoegd.
- Bij besluit van 2 mei 2008 heeft verweerder het verzoek om registratie afgewezen omdat hij geen verklaring had ontvangen waaruit bleek dat de juridische eigenaar geen bezwaar had tegen onderverpachting en omdat hij geen bewijsstuk had ontvangen dat het perceel een jaar voor de overdracht daadwerkelijk voor de melkproductie was gebruikt.
- Appellante heeft bij brief van 9 juni 2008 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- In dat kader heeft appellante bij brief van 26 juni 2008 nadere informatie verstrekt en stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de grond gedurende het voorgaande jaar voor de melkproductie was gebruikt. Voorts heeft zij een op 12 juni 2008 gedateerde verklaring overgelegd waarin de eigenaar van de grond verklaart geen bezwaar te hebben tegen onderverpachting van de grond door B B.V. en appellante. Daarnaast heeft zij een overeenkomst inzake eenmalige pacht d.d. 26 maart 2007 overgelegd waarbij de eigenaar de grond voor de periode van 26 maart 2007 tot 31 maart 2008 aan de rechtsvoorgangster van appellante, B B.V., had verpacht.
- Bij brief van 15 juli 2008 heeft appellante in bezwaar nog een eenmalige pachtovereenkomst d.d. 15 juli 2008 overgelegd, die - naar zij stelt - op instigatie van verweerder is gesloten tussen de eigenaar van de grond en de maatschap en waarbij is overeengekomen dat de eigenaar de grond met ingang van 31 maart 2008 en voor de duur van 12 maanden en 5 dagen aan de maatschap verpacht.
- Bij brief van 1 augustus 2008 heeft verweerder aan appellante meegedeeld dat overdracht van melkquotum in de lopende heffingsperiode alleen mogelijk is, indien op het betreffende quotum niet is geleverd en dat bij nadere controle is gebleken dat appellante voor de heffingsperiode 2008/ 2009 reeds een hoeveelheid van 345.673 kg op het over te dragen quotum heeft geleverd. Verweerder heeft appellante daarbij in de gelegenheid gesteld om stukken betreffende (tijdelijke) overdracht(en) van fabrieksquotum aan hem over te leggen, waaruit zou blijken dat er voldoende quotum geregistreerd staat voor de gedane leveranties voor de heffingsperiode 2008/2009.
- Appellante heeft bij brief van 8 augustus 2008 daarop aan verweerder meegedeeld ervan uit te gaan dat op het moment van ondertekening van het formulier nog niet op het quotum was geleverd, zodat met ingang van de heffingsperiode 2008/2009 kon worden overgedragen. Appellante heeft verweerder vervolgens geen stukken betreffende overdracht van fabrieksquotum doen toekomen. Wel heeft appellante drie ondertekende verklaringen van D, E en F overgelegd over de quotumoverdracht op 31 maart 2008.
- Op 29 oktober 2008 heeft een hoorzitting omtrent het bezwaar plaatsgehad.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij brief van 19 december 2008 heeft appellante een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ter zake van het bestreden besluit ingediend bij de voorzieningenrechter van het College (AWB 08/1006).
- Bij uitspraak van 14 januari 2009, <www.rechtspraak.nl> LJN: BH2649, heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van het verzoek om registratie van de overdracht van de grond ingevolge de Regeling ongegrond verklaard en deze afwijzing gehandhaafd. In dat besluit heeft verweerder daartoe - samengevat weergegeven - als volgt overwogen.
Uit het formulier en de daarbij gevoegde pachtovereenkomst van 31 maart 2008 is niet gebleken dat appellante eigenaar is van de grond. Evenmin is gebleken dat de eigenaar/ verpachter van de grond aan appellante/ de pachter toestemming tot onderverpachting van de grond heeft verleend en dat de grond een jaar vóór de overdracht daadwerkelijk is gebruikt voor de melkproductie. Gelet op deze gebreken, is het verzoek om registratie van de overdracht bij het primaire besluit terecht afgewezen.
Eerst in diverse aanvullingen op het bezwaarschrift heeft appellante genoemde gebreken hersteld en voldaan aan de ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Regeling en artikel 7:355 BW geldende voorwaarden.
Het verzoek om registratie dient niettemin te worden afgewezen op de grond dat reeds geleverd is op het over te dragen quotum. Ten gevolge van het primaire besluit is bij aanvang van de heffingsperiode 2008/2009 op naam van appellante een individueel quotum geregistreerd van 20.716 kg. Indien alsnog tot registratie zou worden overgegaan conform het daartoe ingediende verzoek, zou dit betekenen dat appellante voor genoemde heffingsperiode nog slechts beschikt over 716 kg quotum, terwijl vanaf april 2008 tot en met augustus 2008 de op naam van appellante aan de koper geleverde hoeveelheid melk reeds circa 681.000 kg bedraagt.
3.2 In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend het volgende naar voren gebracht.
In verband met artikel 7, eerste lid, van de Regeling moeten partijen bij een quotumoverdracht naast het door verweerder voorgeschreven formulier, documenten overleggen betreffende de overdracht van de bijbehorende grond. De strekking van deze bepaling is dat verweerder zich er op basis van deze documenten van kan vergewissen dat daadwerkelijk overdracht van de grond plaatsvindt. Indien overdracht plaatsvindt door middel van een pachtovereenkomst is niet van belang of in civielrechtelijke zin een partijen bindende overeenkomst tot stand is gekomen, maar of op basis van de overgelegde stukken kan worden aangenomen dat de grond ter beschikking komt van de verkrijger van het quotum.
Na ontvangst van het formulier heeft verweerder het kadaster geraadpleegd om hierover zekerheid te verkrijgen. Uit de verkregen gegevens van het kadaster bleek niet dat appellante over de bevoegdheid beschikte om de grond te verpachten. De bij het formulier overgelegde pachtovereenkomst was dan ook onvoldoende om aan te tonen dat de maatschap de beschikking over de grond zou krijgen.
Eerst na ontvangst van de door appellante bij brief van 26 juni 2008 toegezonden verklaring van geen bezwaar van de eigenaar van de grond en de rechtsvoorganger van appellante, was genoegzaam aangetoond dat appellante over de grond kon beschikken. Voorts bleek eerst toen dat de grond gedurende één jaar voorafgaande aan de overdracht daadwerkelijk voor de melkproductie in gebruik was geweest. Gelet op artikel 15, derde lid, van de Regeling dient de totstandkoming van het laatste voor de overgang van de grond noodzakelijke schriftelijke stuk het tijdstip van overgang van het quotum te bepalen; in dit geval derhalve 12 juni 2008.
Bij toepassing van de bepalingen inzake quotumoverdracht, moet de positie van de koper, die verantwoordelijk is voor de inning van de superheffing bij de producent worden beschermd. Het stelsel van superheffing gaat ervan uit dat de koper de heffing moet kunnen innen, bijvoorbeeld door verrekening met het melkgeld van de producent. De koper wordt gefrustreerd in deze mogelijkheid als achteraf zou blijken dat de producent waarvan hij melk heeft ontvangen, in de betrokken heffingsperiode niet meer over voldoende quotum beschikt.
Tegen deze achtergrond, moet worden vastgesteld dat appellante in april, mei en juni 2008 reeds 345.673 kg melk had geleverd. Nu ten tijde van de ontvangst van het formulier op naam van appellante een individueel quotum van 20.716 kg stond geregistreerd, zou registratie van de overdracht conform de melding er toe leiden dat appellante in de heffingsperiode 2008/2009 nog slechts zou beschikken over 716 kg fabrieksquotum en er derhalve een aanzienlijke verplichting tot betaling van superheffing aan haar koper zou zijn ontstaan. Dit is pregnant omdat geen andere producent dan appellante quotum aan de betrokken koper heeft toegedeeld.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij het meldingsformulier een verklaring had moeten worden overgelegd, waaruit blijkt dat de eigenaar van de grond geen bezwaar had tegen onderverpachting door appellante en ten onrechte overwogen dat toen reeds had moeten worden aangetoond dat de grond gedurende één jaar voorafgaande aan de overdracht daadwerkelijk in gebruik was geweest voor de melkproductie. Dit standpunt berust op een onjuiste uitleg van de Regeling. Genoemde verklaring is, evenmin als een pachtovereenkomst tussen de grondeigenaar en de rechtsvoorganger van appellante, een voorgeschreven document als bedoeld in artikel 11 van de Regeling. Deze bepaling eist slechts dat de in artikel 15, onder c, van de Regeling bedoelde pachtovereenkomst wordt overgelegd bij het formulier. Ook uit de toelichting bij het formulier blijkt niet dat daarnaast andere documenten dienden te worden overgelegd. Voorts is beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot de grond ingevolge het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde pachtrecht geen vereiste voor de rechtsgeldige totstandkoming van een pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst tussen appellante en de maatschap van 31 maart 2008 is dan ook rechtsgeldig.
Of voldaan is aan de eis dat de grond gedurende één jaar voorafgaande aan de overdracht daadwerkelijk in gebruik is geweest voor de melkproductie, kan op allerlei manieren komen vast te staan. Wanneer verweerder in twijfel trekt of aan deze eis is voldaan, kan hij een nader onderzoek instellen en om een toelichting vragen en bewijsstukken opvragen. Dat is echter niet gebeurd. Kadastrale gegevens kunnen geen uitsluitsel verschaffen over de vraag wie de grond in gebruik heeft.
Indien moet worden geconcludeerd dat appellante vorengenoemde gegevens (wel) reeds bij de aanvraag tot registratie van de quotumoverdracht had moeten overleggen, had verweerder haar in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag met de nodige gegevens aan te vullen en heeft verweerder dit ten onrechte nagelaten.
Voor een nadere onderbouwing van vorengenoemde standpunten heeft appellante gewezen op een door G, verbonden aan het Instituut voor Agrarisch recht te Wageningen, ten behoeve van de onderhavige zaak opgesteld rapport, gedateerd februari 2009 en getiteld “registratie van melkquotum”.
Uit de tekst van artikel 15, derde lid, van de Regeling volgt dat in dit geval de datum van overdracht moet worden bepaald op 31 maart 2008, gelet op de op deze datum tot standgekomen pachtovereenkomst tussen appellante en de maatschap. Verweerder heeft bedoelde datum derhalve ten onrechte vastgesteld op 12 juni 2008.
De pachtovereenkomst van 15 juli 2008 is op instigatie van een medewerker van verweerder ingezonden. Gelet hierop mocht appellante erop vertrouwen dat inzending van deze overeenkomst een registratie van de quotumoverdracht zou bewerkstelligen en haar in ieder geval niet in een nadeliger positie zou brengen. Ter onderbouwing van deze grief heeft appellante gewezen op haar brief van 15 juli 2008 waarbij deze pachtovereenkomst aan genoemde medewerker is toegezonden.
Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij het beroep op de pachtovereenkomst van 15 juli 2008 niet handhaaft, met dien verstande dat dit niet betekent dat geen betekenis meer toekomt aan de rol van deze overeenkomst in het kader van de door haar wel gehandhaafde grief dat appellante er op mocht vertrouwen dat de inzending van deze overeenkomst registratie van een quotumoverdracht zou bewerkstelligen en haar niet in een nadeliger positie zou brengen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling dienen, voor zover hier van belang, bij de melding van de overdracht van een individueel quotum op basis van artikel 7 het door verweerder voorgeschreven formulier en de voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van de grond te worden gevoegd. In artikel 15, eerste lid, onder c, van de Regeling is bepaald dat onder overdracht wordt verstaan de schriftelijke pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 311 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek betreffende los land hetwelk niet groter is dan één hectare, geldend voor de duur van meer dan één jaar.
Het College is van oordeel dat uit de tekst en het samenstel van de bepalingen van artikel 11, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, onder c, van de Regeling volgt dat in het geval van overdracht van de grond krachtens de in laatstgenoemde bepaling genoemde pachtovereenkomst, de in artikel 11, eerste lid, van de Regeling neergelegde eis dat bij het meldingsformulier de voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van de grond dienen te worden gevoegd, niet verder reikt dan dat deze overeenkomst als voorgeschreven document dient te worden bijgevoegd.
Derhalve slaagt de grief van appellante dat verweerder registratie van de overdracht niet heeft mogen weigeren op de enkele grond dat zij bij de melding niet zou hebben voldaan aan de uit artikel 11, eerste lid, van de Regeling voortvloeiende eis dat in dit geval naast de pachtovereenkomst van 31 maart 2008 tevens een verklaring bij het formulier had moeten worden gevoegd waarin de eigenaar van de grond verklaart dat hij geen bezwaar heeft tegen verpachting van de grond door appellante aan de maatschap.
5.2 Naar het oordeel van het College is de strekking van het in artikel 11 van de Regeling gestelde vereiste dat de voorgeschreven documenten met betrekking tot de overdracht van de grond bij het formulier moeten worden overgelegd, dat verweerder zich op basis daarvan ervan kan vergewissen, dat daadwerkelijk een overdracht van de grond als bedoeld in artikel 15 van de Regeling plaatsvindt.
Indien is voldaan aan vorengenoemd vereiste van artikel 11, eerste lid, van de Regeling, staat het verweerder in het licht van het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel evenwel vrij om bij de indieners van het formulier nadere gegevens met betrekking tot de overdracht van de grond op te vragen, indien verweerder er niet zeker van is dat een overdracht van de grond als bedoeld in artikel 15 van de Regeling heeft plaatsgevonden.
In dit geval heeft verweerder naar aanleiding van de melding en de daarbij gevoegde documenten een nader onderzoek ingesteld bij het kadaster. In de daaruit verkregen gegevens heeft verweerder geen aanleiding gezien om met gebruikmaking van vorengenoemde mogelijkheid nadere informatie met betrekking tot de overdracht van de grond bij appellante in te winnen alvorens een primair besluit te nemen op het verzoek om registratie van de quotumoverdracht. Nu verweerder hiervan heeft afgezien, kan appellante niet worden tegengeworpen dat zij de volgens verweerder benodigde, aanvullende gegevens met betrekking tot de overdracht van de grond niet heeft overgelegd voordat werd beslist op het verzoek om registratie.
5.3 In bezwaar heeft appellante een verklaring van 12 juni 2008 aan verweerder overgelegd, waarin de eigenaar van de grond verklaart geen bezwaar te hebben tegen onderverpachting van de grond door B B.V. en appellante. Nu deze verklaring na de ingangsdatum van de pachtovereenkomst van 31 maart 2008 is opgesteld, moet naar de mening van verweerder ingevolge artikel 15, derde lid, van de Regeling, 12 juni 2008 bepalend worden geacht voor het tijdstip van overdracht van het quotum. Het College volgt verweerder niet in dit standpunt.
Artikel 15, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor het tijdstip van overdracht van het quotum bepalend is de ingangsdatum van de pachtovereenkomst dan wel de datum waarop de betrokken partijen de pachtovereenkomst schriftelijk zijn aangegaan, voor zover deze na de ingangsdatum ligt. De tekst van deze bepaling laat derhalve geen ruimte aan verweerder voor een benadering waarin de datum waarop een ander document met betrekking tot de overdracht van de grond tot stand is gekomen bepalend is voor het tijdstip van overdracht van het quotum.
Nu vaststaat dat de tussen appellante en de maatschap gesloten pachtovereenkomst is aangegaan op 31 maart 2008 en ook per die datum is ingegaan, schrijft artikel 15, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling dwingend voor dat die datum bepalend is voor het tijdstip van de overdracht.
5.4 Onder verwijzing naar de uitspraken van het College van 20 september 2000, AWB 99/446 en 17 mei 2006, AWB 05/537 <www.rechtspraak.nl LJN: AX7364> overweegt het College voorts dat ter bescherming van de koper in beginsel geldt dat een referentiehoeveelheid vermindert door de daarop geleverde melk en dus nadat daarop geleverd is, voor de betrokken heffingsperiode niet meer kan worden overgedragen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, ook indien moet worden uitgegaan van 31 maart 2008 als datum die bepalend is voor het tijdstip van de overdracht, registratie van de quotumoverdracht terecht is geweigerd. Verweerder meent dat in dit geval de koper in bescherming moet worden genomen, omdat appellante voor de heffingsperiode 2008/2009 beschikt over een individueel quotum van circa 20.716 kg, terwijl uit de leveringsgegevens blijkt dat appellante in april, mei en juni 2008 in totaal reeds 345.673 kg melk heeft geleverd.
Het College vindt noch in artikel 74 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 noch in artikel 7 van de Regeling grondslag om registratie van een permanente overdracht van quotum gedurende het referentiejaar te weigeren, omdat op dat quotum is geleverd. Weliswaar heeft het College in zijn uitspraak van 20 september 2000 (AWB 05/537), geoordeeld dat de superheffingsregeling meebrengt dat bij toepassing van de bepalingen inzake quotumoverdracht de positie van de koper dient te worden beschermd, maar dat betekent niet dat de positie van de koper in het onderhavige geval aan registratie van de quotumoverdracht in de weg staat. Ter zitting is immers gebleken dat de koper van de 345.673 kg melk – appellante betwist de levering van deze hoeveelheid niet – dezelfde persoon is als de eigenaar van de grond, te weten F. Laatstgenoemde heeft ten behoeve van appellante op 8 augustus 2008 een schriftelijke verklaring afgelegd, waaruit blijkt dat hij op de hoogte was van de quotumoverdracht op 31 maart 2008 en heeft ingestemd met de overdracht van de grond. Onder deze omstandigheden vermag het College niet in te zien dat moet worden vastgehouden aan vorengenoemd uitgangspunt dat de koper van de melk moet worden beschermd tegen het risico een heffing verschuldigd te worden die hij zelf moet financieren.
5.5 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de Regeling voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak.
5.6 Het College acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Dit zijn de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 483,-- (0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie van 12 februari 2009 en één punt voor de zitting die heeft plaatsgevonden, tegen een waarde van € 322,-- per punt, in een zaak van gemiddeld gewicht, met wegingsfactor 1).
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit:
- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van appellante met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten ten bedrage van € 483,-- (zegge:
vierhonderddrieentachtig euro);
- gelast dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 288,-- (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) wordt
vergoed.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009.
w.g. E.J.H. Heijs w.g. B.J.E. Lodder