5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil tussen partijen betreft de vraag of verweerster appellanten terecht niet ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaren gericht tegen haar advies van 10 oktober 2007. Het College ziet zich daarmee geplaatst voor de vraag of dit advies, zoals door appellanten is betoogd, moet worden opgevat als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Bij een ontkennende beantwoording van die vraag dient de vraag zich aan of in de meldingen van de knelpunten die de in rubriek 2 genoemde zorgkantoren mede namens appellanten zijn gedaan aanvragen van appellanten (de instellingen) besloten liggen in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb. In dat geval zou immers sprake zijn van het niet-nemen van een besluit door verweerster, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
5.2 Over het rechtskarakter van verweersters brief van 10 oktober 2007 overweegt het College als volgt. Reeds omdat voor de Staatssecretaris de mogelijkheid bestond af te wijken van hetgeen verweerster naar aanleiding van de gemelde knelpunten heeft geadviseerd, kan niet worden geoordeeld dat het advies mede een op extern rechtsgevolg gericht besluit omvat. De brief is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, zodat daartegen op grond van artikel 7:1 Awb geen bezwaar mogelijk is . In zoverre heeft verweerster de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.3 Anders ligt dat voor de beoordeling door verweerster van het rechtskarakter van de door de zorgkantoren gedane meldingen en de daaraan door haar verbonden conclusie. Het College stelt voorop dat verweerster in het wettelijk systeem het bevoegde bestuursorgaan is waar het de vaststelling van de budgetten van de individuele instellingen betreft. Immers, evenals voorheen in de Wet tarieven gezondheidzorg, is het ook in de Wet marktordening gezondheidszorg de minister (c.q. de staatssecretaris) die het politiek relevante beleidskader vaststelt en het uitvoerend bestuursorgaan dat daaraan binnen de grenzen van rechtmatigheid uitvoering geeft. Een en ander komt tot uitdrukking in artikel 50 Wet marktordening gezondheidszorg, waarin verweerster de taak is opgedragen om de tarieven die zorgaanbieders in rekening mogen brengen vast te stelle. Daarbij geeft artikel 50, eerste lid, de mogelijkheid aan een zorgaanbieder en een ziektekostenverzekeraar om een gezamenlijk verzoek te doen aan verweerster om een tarief vast te stellen.
5.4 Hiervan uitgaande faalt verweersters betoog dat de meldingen niet (mede) als individuele aanvragen van de instellingen kunnen worden beschouwd. Daartoe is van belang dat de meldingen van de knelpunten onderbouwd zijn met concrete, door de instellingen verschafte gegevens en mede namens de instellingen zijn ingediend. Bovendien zijn, omdat verweerster dat nodig oordeelde, nog twee informatierondes gehouden voordat het advies is uitgebracht. Gezien de mogelijke uitkomst van de knelpuntenprocedure – het beschikbaar komen van extra budget naar aanleiding van specifiek problematische situaties bij individuele zorgaanbieders -, de daarbij voorgeschreven gang van zaken en de daarbij gebleken resultaten van de inventarisatie, dient de door verweerster vergaarde informatie niet slechts als basis voor de verdeling van de gelden over de verschillende regio’s, doch zal deze tevens een belangrijke rol spelen bij de finale verdeling van de - in dit geval geoormerkte - gelden per instelling. Daarnaast heeft de beoordeling door verweerster van de gemelde knelpunten en de daarop gebaseerde beslissing van de Staatssecretaris tot gevolg gehad dat voor diverse door de instellingen gemelde knelpunten geen extra budget ter beschikking is gesteld.
5.5 Gelet op het vorenstaande mochten de instellingen die in het kader van de knelpuntenprocedure een of meer knelpunten bij verweerster hadden gemeld hierover budgetbeslissingen van verweerster in de vorm van (aanvullende) tariefbeschikkingen verwachten. Verweerster had, nadat de Staatssecretaris zich akkoord had verklaard met het advies en haar had verzocht daaraan uitvoering te geven, appellanten zonodig in de gelegenheid moeten stellen hun aanvragen, die zoals uit het voorgaande blijkt, in de meldingen besloten lagen, aan te vullen met het oog op de definitieve vaststelling van hun budgetten voor 2007. Dat is niet gebeurd. Verweerster heeft volstaan met het informeren van de door de knelpuntenprocedure begunstigde zorgkantoorregio’s en hun instellingen over de mogelijkheden tariefverzoeken in te dienen waarin de uitkomsten van de knelpuntenprocedure zouden worden verwerkt, onder mededeling dat daarbij het beslismodel niet zou worden toegepast. Andere instellingen waaronder appellanten, die zich niet met het advies konden verenigen, hebben geen afwijzende beschikking ontvangen en evenmin zijn zij voorgelicht over mogelijkheden om na de oktoberronde de door hen gestelde aanvullende productieafspraken nader te adstrueren om zo hun aanvraag compleet te maken. Het College merkt daarbij op dat verweerster, indien zij van mening is dat op grond van de uitkomsten van de knelpuntenprocedure op voorhand vaststaat dat voor een door een instelling gemeld knelpunt geen aanvullend budget geen aanvullend budget kan worden verstrekt, zij dat standpunt in een afwijzende tariefbeschikking jegens die instelling dient neer te leggen, zodat daartegen bezwaar kan worden gemaakt en eventueel beroep bij het College kan worden ingesteld. De mogelijkheid om op te komen tegen tariefbeschikkingen die worden genomen in het kader van de reguliere budgetvaststelling (de maart-, juli- en oktoberronde) is in dit verband niet toereikend, nu de knelpuntenprocedure zowel inhoudelijk als procedureel losstaat van de reguliere budgetvaststellling.
5.6 Nu verweerster appellanten geen uitsluitsel heeft gegeven over hun productieaanspraken over 2007 op grond van de knelpuntenprocedure en hun ook geen budgetbeslissing in het vooruitzicht heeft gesteld, moet worden geoordeeld dat verweerster niet tijdig op de aanvragen heeft beslist en ten onrechte heeft nagelaten de bezwaren van appellanten aan te merken als gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
5.7 De slotsom moet zijn dat verweerster appellanten in zoverre in hun bezwaren had moeten ontvangen, zodat de beroepen gegrond moeten worden verklaard en de bestreden besluiten voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking komen. Verweerster is gehouden om alsnog voor bezwaar en beroep vatbare beslissingen te nemen over de eindstand van de budgetten van appellanten over 2007 naar aanleiding van de knelpuntenprocedure, zodat voor de betrokken instellingen een rechtsingang openstaat. Het College merkt hierbij op dat verweerster desgewenst op de aanvragen kan beslissen in de vorm van besluiten op bezwaar.
5.8 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,--, op basis van twee punten tegen een waarde van € 322,-- per punt.
5.9 Het door appellanten betaalde griffierecht ten bedrage van (driemaal € 288,- = totaal) € 864,- dient door verweerster te worden vergoed.