ECLI:NL:CBB:2008:BG8989

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/389
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in horeca-inrichting

In deze zaak heeft appellante, een horeca-inrichting aan de X-straat te Den Helder, beroep ingesteld tegen de weigering van de burgemeester van Den Helder om haar een vergunning te verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten. De weigering was gebaseerd op het besluit van 24 april 2008, waarin het bezwaar van appellante tegen de eerdere afwijzing van haar vergunningaanvraag werd afgewezen. De procedure begon met een aanvraag op 3 april 2007, gevolgd door een bezoek van een ambtenaar op 12 december 2007 en een besluit van de burgemeester op 18 december 2007, waarin de vergunning werd geweigerd. De bezwaarschriftencommissie adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren, wat leidde tot het bestreden besluit.

De kern van het geschil draait om de vraag of het restaurantgedeelte van appellante kan worden aangemerkt als een hoogdrempelige inrichting, zoals vereist door de Wet op de Kansspelen. Het College oordeelde dat het restaurantgedeelte niet als een besloten ruimte kan worden beschouwd, omdat er een open verbinding is met het afhaal/snackbargedeelte. Dit betekent dat de inrichting niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten. Appellante voerde aan dat de twee delen van de horeca-inrichting gescheiden zijn door een wand en dat het restaurantgedeelte voldoet aan de eisen voor een hoogdrempelige inrichting. Het College verwierp deze argumenten en concludeerde dat de open verbinding tussen de twee gedeelten de aanvraag ongeldig maakt.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de vergunning door de burgemeester terecht was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het College geen aanleiding zag voor een dergelijke maatregel.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/389 24 december 2008
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, te Den Helder, appellante,
gemachtigde: B, vennoot van appellante,
tegen
de burgemeester van Den Helder, verweerder,
gemachtigde: Y.A.M. Loogman, werkzaam bij de gemeente Den Helder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 26 mei 2008, bij het College binnengekomen op 28 mei 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 april 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering haar een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna: de Wet) te verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in haar horeca-inrichting.
Bij brief van 28 juli 2008 heeft verweerder een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 11 augustus 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en wederom een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
In reactie daarop heeft appellante een rekening d.d. 4 juli 2008 van Slijterij-Wijnhandel C overgelegd.
Bij brief van 27 oktober 2008 is een aantal aanvullende stukken bij verweerder opgevraagd. Deze stukken zijn bij faxbericht van 6 november 2008 ontvangen.
Op 13 november 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer bepaald:
“ Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
3. (…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
5. (…).
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
(…)”
Artikel 1 van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) luidt, voorzover hier van belang:
"1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend (…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een horeca-inrichting aan de X-straat te Den Helder.
- Bij besluit van 16 juli 2003 is aan appellante een vergunning ingevolge artikel 3 DHW verleend.
- Op 3 april 2007 heeft B een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in voormelde inrichting (hierna: aanwezigheidsvergunning).
- Op 12 december 2007 heeft een ambtenaar van de gemeente Den Helder de inrichting van appellante bezocht.
- Bij besluit van 18 december 2007 heeft verweerder de aanwezigheidsvergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 januari 2008 bezwaar gemaakt.
- Op 27 maart 2008 is B door de Commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Den Helder (hierna: de bezwaarschriftencommissie) gehoord.
- Bij advies van dezelfde datum heeft de bezwaarschriftencommissie geadviseerd het bezwaar van appellante ongegrond te verklaren en het besluit van 18 december 2007 te handhaven.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan is onder meer het volgende ten grondslag gelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan het restaurant alleen dan als een hoogdrempelige inrichting of een als hoogdrempelige inrichting aan te merken horecalokaliteit worden aangemerkt, indien het een besloten ruimte betreft. De ruimte achter de counter van de door appellante als restaurant aangemerkte ruimte staat in open verbinding met de snackbar. Ook als wordt aangenomen dat deze open verbinding enkel door het personeel wordt gebruikt om de bezoekers van zowel de snackbar als het restaurant te bedienen, kan het restaurant niet als een besloten ruimte worden aangemerkt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
De horeca-inrichting is onderverdeeld in een restaurantgedeelte en een afhaalgedeelte. Beide delen hebben een eigen ingang en zijn gescheiden van elkaar door middel van een wand welke tot aan het plafond dicht is. Beide delen hebben een aparte kaart. Het restaurantgedeelte voldoet aan alle voorwaarden voor een hoogdrempelige inrichting. In tegenstelling tot hetgeen in de afwijzingsbrief is vermeld, worden in het restaurantgedeelte naast bier ook enkele sterk alcoholische dranken verkocht, zoals jonge jenever en vieux. Om die reden is een rekening d.d. 4 juli 2008 van Slijterij-Wijnhandel C overgelegd. Het restaurantbezoek staat op zichzelf, de klanten komen hier alleen om te eten en te drinken, verder zijn er geen activiteiten. Gemiddeld genomen komen per avond ongeveer 20 mensen in het restaurant eten. In het restaurant worden geen snacks geserveerd. De klanten van de snackbar kunnen niet binnendoor in het restaurantgedeelte komen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat appellante een horeca-inrichting exploiteert met een restaurantgedeelte en een afhaal/snackbargedeelte. Het restaurantgedeelte is van het afhaal/snackbargedeelte gescheiden door een wand. Tussen partijen is in geschil of appellante op grond van artikel 30c, vierde lid, van de Wet voor het restaurantgedeelte voor een aanwezigheidsvergunning in aanmerking komt.
5.2 Om voor een vergunning op grond van artikel 30c, vierde lid, van de Wet in aanmerking te komen, is allereerst vereist dat zich binnen de laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, DHW bevindt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, DHW is een (horeca)lokaliteit een besloten ruimte, die onderdeel uitmaakt van de inrichting. Het College is van oordeel dat het restaurantgedeelte van de inrichting niet als een besloten ruimte kan worden aangemerkt. Er is immers sprake van een open verbinding tussen het afhaal/snackbargedeelte en het restaurantgedeelte. In de inrichting is een balie geplaatst, die zich gedeeltelijk in het afhaal/snackbargedeelte en gedeeltelijk in het restaurantgedeelte bevindt. Ook als deze open verbinding enkel door personeel wordt gebruikt om de bezoekers van zowel het afhaal/snackbargedeelte als het restaurantgedeelte te bedienen, zoals appellante heeft gesteld, kan niet van een besloten ruimte worden gesproken.
5.3 Reeds op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat verweerder de weigering appellante een aanwezigheidsvergunning te verlenen in bezwaar terecht heeft gehandhaafd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. H.O. Kerkmeester en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. J.M.M. Bancken