ECLI:NL:CBB:2008:BF8808

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/644
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Nederlandse Mededingingsautoriteit inzake de q-factor en compensatievergoedingen voor netbeheerders

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 29 september 2008, wordt het beroep van N.V. Continuon Netbeheer tegen een besluit van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) behandeld. Het geschil betreft de methode tot vaststelling van de kwaliteitsterm, de zogenoemde q-factor, die van toepassing is voor de derde reguleringsperiode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009. Appellante, N.V. Continuon Netbeheer, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de NMa van 27 juni 2006, waarin de methode voor de q-factor werd vastgesteld. De appellante betoogt dat de afschaffing van de mogelijkheid tot saldering van compensatievergoedingen in de nieuwe regulering leidt tot een dubbele financiële prikkel voor netbeheerders om de kwaliteit van hun dienstverlening te verhogen, wat volgens haar niet in het belang van de consumenten is.

De NMa heeft in haar besluit aangegeven dat de saldering van compensatievergoedingen de prikkel voor netbeheerders om langdurige stroomonderbrekingen te voorkomen zou ondermijnen. Het College oordeelt dat de NMa binnen haar beoordelingsruimte is gebleven en dat de keuze om de saldering te schrappen niet in strijd is met de wet. Het College concludeert dat de appellante onvoldoende heeft aangetoond dat de wijziging van de regulering onterecht is en dat de NMa de belangen van de consumenten voldoende heeft gewaarborgd.

Het College verklaart het beroep van N.V. Continuon Netbeheer ongegrond, waarmee het besluit van de NMa in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor netbeheerders om een balans te vinden tussen kosten en kwaliteit in hun dienstverlening, en bevestigt de rol van de NMa in het reguleren van de energiemarkt.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/644 29 september 2008
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
N.V. Continuon Netbeheer, te Arnhem, appellante,
gemachtigde: mr. B.M. Winters, advocaat te Amsterdam,
tegen
de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Vleggeert, werkzaam bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 4 augustus 2006, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 juni 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 (hierna: de derde reguleringsperiode) vastgesteld de methode tot vaststelling van de kwaliteitsterm - de zogenoemde q-factor - als bedoeld in artikel 41 Elektriciteitswet 1998 (hierna: EW’98).
Bij brief van 20 september 2006 heeft appellante haar beroep van gronden voorzien.
Bij brief van 23 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 augustus 2007 heeft verweerder bericht voornemens te zijn het besluit van 27 juni 2006 te wijzigen. Bij brief van 19 december 2007 heeft verweerder het gewijzigde besluit d.d. 28 november 2007 toegezonden.
Bij brief van 29 januari 2008 heeft appellante gereageerd op het gewijzigde besluit.
Op 7 juli 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden en voorts namens appellante A en namens verweerder B zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
2. De grondslag van het geschil
De EW’98 bevatte ten tijde van belang onder meer de volgende bepalingen:
" Artikel 31
Met inachtneming van de in artikel 26b bedoelde regels zenden de gezamenlijke netbeheerders aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een voorstel voor de door hen jegens afnemers te hanteren voorwaarden met betrekking tot:
a. de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net,
(…)
f. de kwaliteitscriteria waaraan netbeheerders moeten voldoen met betrekking tot hun dienstverlening, welke in ieder geval betrekking hebben op te hanteren technische specificaties, het verhelpen van storingen in het transport van elektriciteit, de klantenservice en het voorzien in compensatie bij ernstige storingen,
(…)
Artikel 36
1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt de tariefstructuren en voorwaarden vast met inachtneming van:
a. het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 27, 31 of 32 (…)
Artikel 41
1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt na overleg met de gezamenlijke netbeheerders en met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt, met inachtneming van het belang dat door middel van marktwerking ten behoeve van afnemers de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en de meest doelmatige kwaliteit van het transport worden bevorderd, voor netbeheerders, met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, de methode tot vaststelling van de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering, van de kwaliteitsterm en van het rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld, vast.
2. (…).
4. De kwaliteitsterm geeft de aanpassing van de tarieven in verband met de geleverde kwaliteit aan en heeft ten doel netbeheerders te stimuleren om de kwaliteit van hun transportdienst te optimaliseren.
5. (…)
Artikel 41a
1. Ten behoeve van het voorstel, bedoeld in artikel 41b, stelt de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit voor iedere netbeheerder afzonderlijk voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar vast:
(…)
b. de kwaliteitsterm, (…)
Artikel 41b
1. Iedere netbeheerder zendt jaarlijks voor 1 oktober aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een voorstel voor de tarieven die deze netbeheerder ten hoogste zal berekenen voor de uitvoering van de taken genoemd in artikel 16, eerste lid, met inachtneming van:
(…), en
d. de formule
TIt = (1 + (cpi - x + q) / (100) ) TIt-1,
waarbij
TIt = de totale inkomsten uit de tarieven in het jaar t, te weten de som van de vermenigvuldiging van elk tarief in jaar t en het op basis van artikel 41a, onderdeel c, vastgestelde rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld;
TIt-1 = de totale inkomsten uit de tarieven in het jaar voorafgaande aan het jaar t, te weten de som van de vermenigvuldiging van elk tarief in jaar t-1 en het op basis van artikel 41a, onderdeel c, vastgestelde rekenvolume van elke tariefdrager waarvoor een tarief wordt vastgesteld;
cpi = de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex (alle huishoudens), berekend uit het quotiënt van deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan het jaar t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan het jaar t, zoals deze maandelijks wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;
x = de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering;
q = de kwaliteitsterm, die de aanpassing van de tarieven in verband met de geleverde kwaliteit aangeeft.
2. (…).
Artikel 41c
1. De raad van bestuur van de mededingingsautoriteit stelt de tarieven, die kunnen verschillen voor de verschillende netbeheerders en voor onderscheiden tariefdragers, jaarlijks vast.
2. (…)."
In de voorwaarden ten aanzien van het netbeheer (hierna: de Netcode) was ten tijde van belang onder meer het volgende bepaald:
" 6.3 Compensatie bij ernstige storingen
6.3.1 De netbeheerder betaalt, uitgezonderd de in 6.3.2 genoemde omstandigheden, aan aangeslotenen op zijn net bij wie de transportdienst langer dan 4 uur ten gevolge van een storing wordt onderbroken, bij de eerstvolgende jaar- respectievelijk maandafrekening een compensatievergoeding ter hoogte van het hieronder genoemde bedrag:
a. per aansluiting van een verbruiker die op basis van 3.7.2 van de Tarievencode is ingedeeld in categorie b bedraagt de compensatievergoeding per onderbreking EUR 35,-;
b. per aansluiting van een verbruiker die op basis van 3.7.2 van de Tarievencode is ingedeeld in categorie c of d, bedraagt de compensatievergoeding per onderbreking EUR 910,-;
c. per aansluiting van een verbruiker die op basis van 3.7.2 van de Tarievencode is ingedeeld in categorie e, bedraagt de compensatievergoeding per onderbreking EUR 0,35 per kWgecontracteerd met een maximum van EUR 91.000,-.
(…)"
Op 16 januari 2007 is in werking getreden artikel X van de Wet van 23 november 2006 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer. In dit artikel is de duur van de derde reguleringsperiode beperkt tot het jaar 2007.
3. Achtergrond van het geschil
Verweerder heeft de wettelijke taak om toezicht te houden op de energiesector, teneinde de energiemarkt zo effectief mogelijk te laten werken. Dat betekent onder meer dat de consument wordt beschermd tegen mogelijk misbruik van de (inherente) machtspositie van de regionale netbeheerders, die in hun respectieve regio feitelijk als monopolist optreden.
Om te voorkomen dat netbeheerders door het ontbreken van concurrentieprikkels onvoldoende doelmatig werken of te hoge tarieven hanteren, stelt verweerder ingevolge artikel 41c, eerste lid, EW’98, jaarlijks de tarieven vast. De wijze waarop dit gebeurt, vloeit voort uit de EW’98 en de door verweerder gehanteerde reguleringssystematiek. Deze reguleringssystematiek wordt vastgelegd in methodebesluiten, die voor een periode van minimaal drie en maximaal vijf jaren gelden. Het reguleringssysteem is gebaseerd op maatstafconcurrentie, waarbij de prestaties van de netbeheerders met elkaar worden vergeleken en de gemiddelde prestaties van alle netbeheerders het uitgangspunt zijn. Het reguleringssysteem bevat onder meer een prijs- en een kwaliteitscomponent.
In de eerste reguleringsperiode, van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003, is het toezicht primair gericht geweest op het bevorderen van de doelmatigheid van het netbeheer. Om te voorkomen dat efficiencyverbetering op de lange termijn ten koste zou gaan van de betrouwbaarheid is in de tweede reguleringsperiode (die liep van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006) de betrouwbaarheid expliciet in de regulering betrokken. Netbeheerders die een bovengemiddeld goede betrouwbaarheid realiseren, worden daarvoor in de volgende reguleringsperiode via de toegestane tarieven financieel beloond op basis van de maatschappelijke waarde van het verschil in kwaliteit. Netbeheerders die een betrouwbaarheid beneden het gemiddelde realiseren, worden via ditzelfde systeem financieel gekort.
Voor de derde reguleringsperiode heeft verweerder met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een methodebesluit q-factor voorbereid. Dit is uiteindelijk uitgemond in het in onderhavige geding bestreden besluit.
4. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover van belang, het volgende overwogen.
Naar aanleiding van de in de openbare voorbereidingsprocedure ingediende zienswijzen heeft verweerder het ontwerp methodebesluit tot vaststelling van de q-factor herzien op het punt van de mogelijkheid van saldering van de kwaliteitsprestatie van een netbeheerder met de door deze netbeheerder uitbetaalde compensatievergoedingen op grond van paragraaf 6.3 van de Netcode. In dit verband is gewezen op de bevindingen naar aanleiding van de stroomstoring in Haaksbergen en op de toelichting op artikel 17 van de Ministeriële regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, waaruit blijkt dat de compensatieregeling de netbeheerders een voldoende sterke prikkel dient te geven om een onderbreking zo spoedig mogelijk te herstellen. Verweerder is van mening dat de salderingsmogelijkheid deze prikkel verkleint. Met ingang van de derde reguleringsperiode wordt daarom geen rekening meer gehouden met eventueel betaalde compensatievergoedingen op grond van de Netcode.
5. Het standpunt van appellante
Appellante heeft haar eerste beroepsgrond ingetrokken, omdat verweerder met het wijzigingsbesluit van 28 november 2007 hieraan tegemoet is gekomen. Met de enig overgebleven beroepsgrond heeft appellante, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd.
Appellante verwijst naar de relevante Memorie van Toelichting (TK 2003-2004, 29372, nr 3; hierna: MvT), waarin wordt gesteld dat het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk is dat netbedrijven dat betrouwbaarheidsniveau kiezen waarbij het totaal van de kosten die zij maken ten bate van de betrouwbaarheid en de kosten die afnemers hebben als gevolg van leveringsonderbrekingen, het laagst is. Hieruit blijkt volgens appellante dat het niet noodzakelijk is dat elektriciteitsnetten voor honderd procent betrouwbaar zijn omdat in dat geval de kosten te hoog zouden zijn in verhouding tot de baten. Het gevolg van het afschaffen van de salderingsmogelijkheid is dat de netbeheerders een dubbele financiële prikkel krijgen om de kwaliteit van hun dienst te verhogen. Enerzijds zullen netbeheerders onder druk van de compensatieregeling op grond van paragraaf 6.3 van de Netcode, trachten zo min mogelijk transportonderbrekingen te veroorzaken en anderzijds zal ook de q-factor moeten leiden tot minder transportonderbrekingen. Daardoor staan de kosten voor netbeheerders niet meer in een juiste verhouding tot de schade die aangeslotenen lijden als gevolg van de stroomstoringen. Bovendien krijgen afnemers meer dan hun schade vergoed. Zij profiteren immers zowel van de compensatievergoeding als van de lagere tarieven, die als gevolg van de stroomonderbrekingen worden gekort om de netbeheerder te stimuleren de kwaliteit te verbeteren. Verweerder gaat verder dan nodig is om netbeheerders te stimuleren de kwaliteit van hun transportdienst te optimaliseren, waardoor het bestreden besluit in strijd is met artikel 41, vierde lid, EW’98.
De wijziging is ook strijdig met het vertrouwensbeginsel. In de q-factor voor de derde reguleringsperiode wordt immers de prestatie uit de voorgaande reguleringsperiode verwerkt. Gedurende de tweede reguleringsperiode verkeerde appellante in de veronderstelling dat de betaalde compensatievergoedingen konden worden gesaldeerd en daarop heeft appellante haar bedrijfsprocessen afgestemd.
Ten slotte meent appellante dat verweerder ten minste had moeten onderzoeken wat de financiële gevolgen zijn van afschaffing van de mogelijkheid om compensatievergoedingen te salderen. Anders dan is aangenomen in de zienswijzen van bepaalde partijen, welke aannames verweerder zonder enig onderzoek in het bestreden besluit heeft overgenomen, heeft een netbeheerder ook bij saldering wel degelijk een prikkel om stroomonderbrekingen tot een minimum te beperken. Ten eerste zorgt de kwaliteitsregulering voor een financiële prikkel en ten tweede gaat een prikkel uit van het feit dat netbeheerders geen compensatie ontvangen voor de administratieve processen rondom de uitkering van de compensatievergoedingen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij is afgestapt van het uitgangspunt dat de individuele compensatieregeling van de Netcode en het systeem van kwaliteitsregulering samen een juiste prikkel dienen te geven voor een optimaal betrouwbaarheidsniveau.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het bepaalde in artikel 41, eerste lid, in verbinding met het vierde lid, EW’98, beperkt verweerder niet in zijn keuze voor een bepaalde methode ter vaststelling van de q-factor en ook overigens is geen sprake van wettelijke voorschriften die verweerder beperken, met dien verstande dat uit het samenstel van beide eerstgenoemde wettelijke bepalingen volgt dat de methode ertoe dient te strekken om het in het vierde lid genoemde doel te dienen, te weten het stimuleren van netbeheerders om de kwaliteit van hun transportdienst te optimaliseren. Dit brengt mee zich dat verweerder in zoverre beoordelingsruimte toekomt en in beginsel verschillende rechtmatige benaderingen denkbaar zijn.
6.2 Het College ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder met zijn keuze om in de derde reguleringsperiode de mogelijkheid van saldering van de kwaliteitsprestatie van een netbeheerder met de door deze netbeheerder uitbetaalde compensatievergoedingen te laten vervallen, is getreden buiten de grenzen van evenbedoelde beoordelingsruimte. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
6.2.1 Verweerder heeft er op gewezen dat er twee regelingen bestaan die primair zijn gericht op een verschillend aspect van de problematiek van stroomonderbrekingen. De regeling die is opgenomen in paragraaf 6.3 van de Netcode voorziet in compensatie in geval van ernstige storingen, omschreven als een onderbreking die langer dan vier uur duurt. De kwaliteitsregulering waarop het bestreden besluit ziet, heeft daarentegen betrekking op de gemiddelde jaarlijkse uitvalsduur.
In het bestreden besluit heeft verweerder in afwijking van het ontwerpbesluit de zogenoemde saldering van compensatievergoedingen geschrapt. Dit is kort gezegd een systeem waardoor compensaties die een netbeheerder op de voet van artikel 6.3.1 Netcode heeft uitgekeerd, worden verwerkt in de – mede met behulp van de q-factor bepaalde – toegestane totale inkomsten van de netbeheerder.
Verweerder heeft betoogd dat voornoemd systeem het effect zou hebben dat de prikkel voor netbeheerders om langdurige stroomonderbrekingen tegen te gaan en/of zo snel mogelijk te verhelpen, wordt ondermijnd aangezien de saldering in feite tot gevolg heeft dat de netbeheerder de uitgekeerde compensatiebedragen terugkrijgt.
6.2.2 Het standpunt van verweerder dat handhaving van de mogelijkheid tot saldering van uitgekeerde compensatievergoedingen voor netbeheerders de prikkel tot het tegengaan dan wel zo snel mogelijk verhelpen van stroomonderbrekingen zou ondermijnen, komt het College alleszins aannemelijk voor.
Het College merkt hierbij op dat niet ter discussie staat dat van de verplichting tot betaling van schadevergoeding bij langdurige stroomonderbrekingen op grond van artikel 6.3.1 Netcode een preventieve werking uitgaat in de zin dat netbeheerders hierdoor worden geprikkeld langdurige stroomstoringen te vermijden. Dat verrekening van deze schadevergoeding met andere betalingen dit preventieve effect vermindert doordat netbeheerders hierdoor niet of althans niet in dezelfde mate financiële consequenties ervaren van langdurige stroomonderbrekingen, acht het College niet voor betwisting vatbaar. Het College heeft in dit kader kennis genomen van het rapport “Regulatory Issues related to the Supply Interruption of Haaksbergen” van E-Bridge Consulting, waarin aan de hand van een concreet geval is onderzocht welke effecten uitgaan van financiële prikkels en andere vormen van regelgeving ter bevordering van de kwaliteit van stroomleverantie.
6.2.3 Appellante heeft in de eerste plaats betoogd dat door het naast elkaar bestaan van de twee voornoemde reguleringssystemen – kort gezegd de q-factor en de compensatieregeling – netbeheerders bij ontstentenis van een salderingsmogelijkheid worden aangezet tot het nemen van een meer dan optimale zorg. Zij heeft er in het algemeen op gewezen dat de combinatie van systemen er toe kan leiden dat een consument in geval van een stroomonderbreking een totale vergoeding ontvangt – deels in de vorm van een tariefsverlaging – die zijn totale schade overtreft. Ter zitting heeft appellante als getallenvoorbeeld gegeven dat de bestreden regulering tot gevolg zou kunnen hebben dat zij € 100,-- zou moeten uitgeven om een uitval te voorkomen of te beperken die anders zou hebben geleid tot een negatief resultaat van meer dan € 100,-- als gevolg van korting op de toegestane omzet (via de q-factor) en uitkering voor compensatievergoedingen, terwijl de maatschappelijke waarde voor de afnemer in dat geval wellicht slechts € 40,-- bedraagt.
Het College erkent dat het in beginsel denkbaar is dat een reguleringssysteem waarin een verplichting is opgenomen tot het betalen van een schadevergoeding die de werkelijk geleden schade overschrijdt, er – zoals in bovenstaand getallenvoorbeeld – toe zou kunnen leiden dat netbeheerders voor een betrouwbaarheidsniveau kiezen dat ligt boven het optimale niveau als bedoeld in de MvT. Genoemde grief gaat er echter aan voorbij dat de q-factor, zoals vormgegeven in het bestreden besluit, geen systeem behelst dat er per saldo toe leidt dat netbeheerders afnemers compenseren voor stroomonderbrekingen. De methode ter bepaling van de q-factor voorziet er daarentegen in dat netbeheerders met een meer dan gemiddelde kwaliteit hun tarieven kunnen verhogen ten nadele van netbeheerders met een minder dan gemiddelde kwaliteit. Dat het bestreden besluit in zijn algemeenheid netbeheerders aanzet tot overmatige zorg ter vermijding van schadevergoedingen die de werkelijk geleden schade van afnemers overschrijden, kan derhalve niet met vrucht worden betoogd.
Voorts wijst het College er op dat een netbeheerder weet heeft van het bestaan van de compensatieregeling van de Netcode. Dit betekent dat de netbeheerder deze compensatieregeling als een gegeven kan betrekken bij de inrichting van zijn bedrijfsprocessen en de in dat kader te maken afweging tussen doelmatigheid (waarop de x-factor ziet) en kwaliteit (waarop de q-factor ziet). De netbeheerder is aldus in staat om te komen tot de in artikel 41, vierde lid, EW’98 bedoelde optimalisatie van de kwaliteit van de transportdienst. Het College overweegt in dit verband dat uit de parlementaire geschiedenis van artikel 41 EW’98 blijkt dat ook de wetgever de q-factor, die aangrijpt op de gemiddelde kwaliteit die een netbeheerder realiseert, en de compensatieregeling van de Netcode, die bij ernstige storingen in individuele gevallen compensatie biedt, ziet als twee naast elkaar bestaande en elkaar aanvullende vormen van kwaliteitsregulering (MvT, p. 18).
6.2.4 Appellante heeft in de tweede plaats aangevoerd dat zij reeds voldoende prikkels heeft om stroomonderbrekingen tot een minimum te beperken en daarbij gewezen op de financiële prikkel die uitgaat van de kwaliteitsregulering en op de administratieve kosten die gemoeid zijn met de processen rondom de uitkering van de compensatievergoedingen.
Dit betoog treft geen doel. Zoals hierboven reeds werd aangegeven ziet de kwaliteitsregulering slechts op de gemiddelde kwaliteit van de stroomleverantie en is er naast deze regulering plaats voor de compensatieregeling die prikkels verleent tot het voorkomen dan wel opheffen van langdurige stroomstoringen. Ten aanzien van voornoemde administratieve kosten merkt het College op dat in artikel 6.3.1 Netcode is gekozen voor een forfaitaire schadevergoeding, die het praktische gevolg heeft dat de betrokken administratieve lasten worden geminimaliseerd. Dat deze lasten leiden tot een voor de beoordeling van onderhavig geschil relevante prikkel voor netbeheerders is derhalve onaannemelijk en overigens door appellante ook niet nader onderbouwd.
6.3 Het voorgaande zou in het individuele geval anders kunnen liggen als een netbeheerder al een afweging heeft gemaakt om tot een voor hem optimale prijs/kwaliteitverhouding te komen en vervolgens de kwaliteitsregulering wordt gewijzigd. Op deze omstandigheid ziet het door appellante subsidiair gedane beroep op het vertrouwensbeginsel. Appellante stelt in dit verband dat zij haar bedrijfsprocessen heeft afgestemd op de mogelijkheid om de kwaliteitsprestatie te salderen met de uitbetaalde compensatievergoedingen. Het College acht het echter niet aannemelijk dat appellante haar bedrijfsprocessen in de relevante periode in betekende mate heeft ingericht op de meergenoemde salderingsmogelijkheid. Voor de reguleringsperiode die door het bestreden besluit wordt bestreken, vormen de jaren 2004 en 2005 de basis voor de berekening van de q-factor. Het besluit waarin de mogelijkheid tot verrekening voor het eerst is opgenomen (het besluit voor de tweede reguleringsperiode), is pas eind 2004 vastgesteld. Gezien dit tijdstip kan dit besluit geen invloed hebben gehad op de in 2004 genomen ondernemingsbeslissingen. Gelet op hetgeen appellante ter zitting naar voren heeft gebracht, is voorts niet aannemelijk dat het besluit van eind 2004 tot wezenlijke veranderingen in de ondernemingsbeslissingen in het jaar 2005 heeft geleid. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
6.4 De grief van appellante dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel faalt ten slotte eveneens. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij naar aanleiding van de op het ontwerp-besluit ingediende zienswijzen en de rapporten die zijn uitgebracht naar aanleiding van de stroomstoring in Haaksbergen tot de conclusie is gekomen dat de salderingsmogelijkheid netbeheerders de prikkel ontneemt om tot een zo spoedig mogelijk herstel van stroomonderbrekingen te komen, omdat saldering feitelijk tot gevolg heeft dat de uitbetaalde compensatievergoedingen niet ten laste komen van de netbeheerder.
6.5 Uit het vorengaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
6.6 Voor een veroordeling in de proceskosten op voet van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.
7. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. H.O. Kerkmeester en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2008.
w.g. C.J. Borman w.g. I.C. Hof