5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College komt allereerst ambtshalve tot het oordeel dat de beslissing van de minister van 17 januari 2007 geen besluit is in de zin van artikel 6:18, eerste lid, Awb en overweegt hiertoe het volgende.
Het primaire besluit van 27 juli 2006 is – naar ook de minister in hoger beroep heeft betoogd – mede gebaseerd op de intrekkingsgrond van artikel 3.7, tweede lid, onder b, Tw. Weliswaar is deze intrekkingsgrond in het primaire besluit onder § 6 niet expliciet genoemd, doch uit de tekst van het besluit volgt onmiskenbaar dat de minister (tevens) tot intrekking van de gebruiksrechten is overgegaan omdat, naar de opvatting van de minister, de aan de vergunning verbonden voorschriften wat betreft de ingebruikneming van de in het geding zijnde frequenties, waren overtreden. Het College wijst in dit verband op onder meer § 3 van dat besluit, getiteld “Overtreding voorschriften”, betreffende het niet overeenkomstig de vergunning in gebruik nemen van een aantal frequenties, de passage in § 4: “U overtreedt al geruime tijd de aan de vergunning verbonden voorschriften voor wat betreft ingebruikneming. Dit leidt ertoe dat ik hiertegen dien op te treden.” en de passage in § 6: “In de situatie dat U de frequentieruimte niet in overeenstemming met de vergunning in gebruik heeft kan niet worden berust. Ik wijzig daarom uw vergunning.”. Bij het besluit van 26 oktober 2006 is deze grondslag van het besluit van 27 juli 2006 niet gewijzigd. Derhalve moet worden geoordeeld dat het besluit van 26 oktober 2006 eveneens mede is gebaseerd op de intrekkingsgrond van artikel 3.7, tweede lid, onder b, Tw. Bij de beslissing van 17 januari 2007 is de integrale tekst van het besluit van 26 oktober 2006 overgenomen, met toevoeging van twee passages op pagina’s 6 en 17 waarin artikel 3.7, tweede lid, onder b, Tw expliciet als intrekkingsgrond is vermeld. De beslissing van 17 januari 2007 moet derhalve worden beschouwd als een aanvulling van de motivering van de beslissing op het bezwaar van 26 oktober 2006, zonder dat in de rechtsgevolgen of wettelijke grondslag daarvan wijzigingen zijn aangebracht.
Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte de minister heeft gevolgd in zijn opvatting dat de beslissing van 17 januari 2007 een besluit is als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, Awb.
5.2 Het College verwerpt het standpunt van Quality, dat de minister tijdens de zitting van de voorzieningenrechter de overtreding van artikel 6 van de vergunningsvoorschriften als intrekkingsgrond aan de beslissing op het bezwaar heeft toegevoegd. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de beslissing op het bezwaar mede gebaseerd op de – volgens de
minister – door Quality gepleegde overtreding van de vergunningsvoorschriften. Daartoe behoort, anders dan Quality meent, niet slechts het voorschrift tot ingebruikneming, maar ook het voorschrift dat wordt uitgezonden volgens de parameters zoals opgenomen in (de bijlage bij) de vergunning. Dit blijkt naar het oordeel van het College genoegzaam uit de beslissing op het bezwaar, waarin op pagina’s 6 en 7 onder meer is overwogen: “Het is niet toegestaan frequenties te gebruiken vanaf een niet vergunde locatie (…)” en “Hierover merk ik op dat het u bekend zal zijn dat het niet is toegestaan - op welke wijze dan ook - frequenties te gebruiken vanaf een niet vergunde locatie en dat schriftelijk een aanvraag tot wijziging moet worden ingediend.”.
5.3 Het standpunt van Quality dat de minister op grond van artikel 10 van de Machtigingsrichtlijn niet bevoegd was tot intrekking van het gebruiksrecht op de frequenties, deelt het College niet. Nu de frequenties op grond van de vergunningsvoorschriften uiterlijk op 1 juli 2003 in gebruik hadden moeten worden genomen, – bij brief van 17 augustus 2004 uitstel is verleend tot 1 september 2004, – in gesprekken met medewerkers van AT en DGTP een nader uitstel is verleend tot 1 juli 2005, – in de brief van 16 augustus 2005 inzake de voorgenomen intrekking van het gebruiksrecht op de frequenties een begunstigingstermijn van vier weken is geboden, – ten tijde van het primaire besluit van 27 juli 2006 de frequenties nog niet in gebruik waren genomen en – , zoals in 5.5.3 zal worden overwogen, evenmin een reëel zicht op ingebruikneming bestond, stond artikel 10, vijfde lid, van de Machtigingsrichtlijn niet in de weg aan intrekking van het gebruiksrecht op de frequenties. De door of namens de minister getroffen maatregelen om ingebruikneming te bewerkstelligen – het stellen van termijnen onder waarschuwing c.q. dreiging van intrekking van het gebruiksrecht – hadden immers bij herhaling niet het gewenste effect gehad.
5.4 Quality is ook overigens van mening dat de minister niet tot intrekking bevoegd was. Hierover wordt met betrekking tot de onderscheiden frequenties het volgende overwogen.
De frequentie 1557 kHz (kavel C12)
5.4.1 Quality heeft aangevoerd dat zij op frequentie 1557 kHz vanaf 13 maart 2005 heeft uitgezonden alsmede dat zij sedert 22 december 2005 overeenkomstig (de parameters bij) de (gewijzigde) vergunning heeft uitgezonden. Quality heeft ter zitting niet betwist dat zij op deze frequentie slechts vogel- en brandinggeluiden heeft uitgezonden.
Het College is van oordeel dat de bevoegdheid tot intrekking van het gebruiksrecht op frequentie 1557 kHz niet kan worden gestoeld op het feit dat niet vanaf de oorspronkelijk vergunde opstelplaats is uitgezonden. Bij besluit van 22 december 2005 is de vergunning immers aangepast, in die zin dat de vergunde zenderlocatie is gewijzigd in: Jollenpad 15 te Amsterdam. Voor de vraag of de minister bevoegd was om het gebruiksrecht op deze frequentie in te trekken is derhalve primair van belang of Quality door het verzorgen, met onderbrekingen, van uitzendingen bestaande uit vogel- en brandinggeluiden het voorschrift tot ingebruikneming van de frequentie is nagekomen.
Het College is van oordeel dat het uitzenden van vogel- en brandinggeluiden, gelet op artikel 1, onder b en c, van de vergunningsvoorschriften en artikel 1, aanhef en onder e, f, j, m, n en dd van de Mediawet, niet kan worden aangemerkt als commerciële radio-omroep en dat derhalve geen sprake is van ingebruikneming van de onderhavige frequentie. Dit brengt mee dat de minister bevoegd was tot intrekking.
De frequenties 828 (kavel C4) en 1035 kHz (kavel C8)
5.4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat Quality nimmer op de frequentie 1035 kHz heeft uitgezonden.
Op de frequentie 828 kHz is vanaf 1 juni 2003 gedurende twee weken uitgezonden door het radiostation Arrow. Quality heeft volgens haar stellingen op deze frequentie slechts uitgezonden gedurende een maand vanaf 12 december 2003 en gedurende twee weken vanaf 16 augustus 2004. Quality is van mening dat zij hiermee heeft voldaan aan artikel 2, tweede lid, van de vergunningsvoorschriften. Volgens Quality wordt in genoemd vergunningsvoorschrift bepaald dat de frequentie binnen twaalf maanden na 1 juni 2003 in gebruik moet worden genomen, maar niet dat deze vervolgens doorlopend in gebruik moet worden gehouden.
Het College verwerpt dit, op een uitsluitend letterlijke lezing van het vergunningsvoorschrift gebaseerde, standpunt. Een gezien het doel en de strekking van het voorschrift rechtens geldende (en redelijkerwijs geheel voor de hand liggende) uitleg dient te luiden dat de frequentie niet alleen in gebruik moet worden genomen, maar ook in gebruik moet worden gehouden.
Quality heeft voorts aangevoerd dat de minister uitstel heeft verleend van de verplichting tot ingebruikneming tot zes maanden nadat Novec toegang tot de opstelplaats in Heinenoord heeft verleend tegen redelijke, non-discriminatoire voorwaarden, derhalve – volgens Quality – tot zes maanden na juni 2006. Quality baseert dit standpunt op een door medewerkers van DGTP en AT tijdens een bespreking op 11 oktober 2004 danwel 24 februari 2005 gedane mondelinge toezegging.
De minister heeft in het besluit van 27 juli 2006 gesteld dat medewerkers van DGTP en AT op 11 oktober 2004 (slechts) hebben aangegeven dat zes maanden na de start van Novec een redelijke termijn voor ingebruikneming van de frequenties is, aangezien na de start van Novec sprake is van een aanmerkelijke wijziging in de marktsituatie, en dat uit het daarvan opgemaakte verslag niet blijkt dat er daadwerkelijk een toezegging is gedaan. In de beslissing op het bezwaar heeft de minister erkend dat is ingestemd met een uitstel van de ingebruiknemingsverplichting tot zes maanden na de start van Novec, derhalve tot 1 juli 2005. De minister betwist dat is ingestemd met uitstel totdat Novec met naar de mening van Quality redelijke tarieven zou komen.
Het College is van oordeel dat Quality haar standpunt, dat namens de minister is ingestemd met een uitstel van de ingebruiknemingsverplichting totdat Novec toegang tot de opstelplaats heeft verleend tegen naar de mening van Quality redelijke, non-discriminatoire voorwaarden, tegenover de uitdrukkelijke ontkenning van de minister onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Quality beschikt niet over enig schriftelijk stuk waaruit blijkt dat aan haar uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd een toezegging is gedaan in de door haar gestelde zin. Uit het door AT opgemaakte verslag van de bespreking van 11 oktober 2004 blijkt niet van een zodanige toezegging. Van de bespreking op 24 februari 2005 is geen verslag opgemaakt. Quality heeft in dit verband een schriftelijke verklaring overgelegd van B, directeur van Broadcast Newco Two B.V., van 5 september 2006. Aan deze verklaring kan echter reeds geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu het een verklaring van een handelspartner van Quality betreft, welke pas anderhalf jaar ná de betreffende bespreking is opgesteld, terwijl Quality op dat moment reeds bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de minister tot intrekking van een aantal frequenties. Dit geldt te minder nu de toenmalige advocaat van Quality in zijn schriftelijke reactie van 5 oktober 2005 op het voornemen van de minister van 16 augustus 2005 tot oplegging van een bestuursrechtelijke sanctie opmerkt “dat Quality Radio in ieder geval een extra termijn van ten minste 6 maanden na het actief worden van Novec zou worden gegund”. Hieruit blijkt aldus geenszins dat een toezegging is gedaan in de thans door Quality naar voren gebrachte zin.
Nu de door Quality gestelde toezegging niet aannemelijk is gemaakt, dient er voor deze procedure van te worden uitgegaan dat de minister slechts heeft ingestemd met een uitstel tot zes maanden na het actief worden van Novec, derhalve een uitstel tot 1 juli 2005.
Dit leidt tot de conclusie dat de minister, nu zowel de frequentie 1035 kHz als de frequentie 828 kHz niet vóór 1 juli 2005 in gebruik is genomen, bevoegd was tot intrekking.
De frequentie 1224 kHz (kavel C5)
5.4.3 Quality heeft aangevoerd dat het oorspronkelijk voor de frequentie 1224 kHz vergunde opstelpunt te Pampushaven feitelijk niet beschikbaar was en zij deze frequentie daarom op 19 november 2005 noodgedwongen vanaf een opstelpunt te Utrecht in gebruik heeft genomen.
Daarmee staat vast dat de frequentie 1224 kHz niet vóór 1 juli 2005 in gebruik is genomen, zodat de minster bevoegd was tot intrekking van deze frequentie.
5.5 Ten aanzien van de vraag of de gebruikmaking door de minister van zijn bevoegdheid tot intrekking van de onderhavige frequenties de rechterlijke toetsing kan doorstaan, wordt het volgende overwogen.
De frequentie 1224 kHz
5.5.1 Quality heeft bij brief van 9 mei 2006 verzocht om wijziging van de vergunning, aangezien zij uitzond vanaf een alternatieve locatie te Utrecht. De minister heeft op dit verzoek niet gereageerd, doch bij besluit van 27 juli 2006 het gebruiksrecht voor deze frequentie ingetrokken.
Het College is van oordeel dat de minister in strijd met het in artikel 3:2 Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door tot intrekking van het gebruiksrecht op de frequentie 1224 kHz over te gaan zonder de mogelijkheid van verplaatsing van de zenderlocatie te onderzoeken. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Weliswaar moet de minister worden toegegeven dat Quality pas laat – te weten in het verzoek van 9 mei 2006 – heeft meegedeeld dat zij op de frequentie 1224 kHz sedert 19 november 2005 uitzendt, maar er is onvoldoende reden voor de conclusie dat met dit verzoek geen rekening meer hoefde te worden gehouden. Dat het aan het besluit tot intrekking van het gebruiksrecht ten grondslag liggende rapport van bevindingen al klaar was ten tijde van het verzoek van 9 mei 2006, zoals de minister ter zitting heeft aangevoerd, is hiervoor een onvoldoende rechtvaardiging, te minder nu het besluit waarbij het gebruiksrecht van de frequentie is ingetrokken, pas 2,5 maand na indiening van het verzoek is genomen.
Het College merkt voorts op dat de minister een vergelijkbaar verzoek tot wijziging van de vergunning van Quality met betrekking tot de frequentie 1557 kHz op 22 december 2005 heeft ingewilligd. Ook ten aanzien van die frequentie waren eerdere begunstigingstermijnen al verstreken en had de minister zijn voornemen tot intrekking reeds kenbaar gemaakt. Ten slotte geven de stukken noch het verhandelde ter zitting aanleiding voor de conclusie dat reeds op voorhand duidelijk was dat het verzoek van 9 mei 2006 niet tot inwilliging had kunnen leiden.
Het voorgaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
De frequenties 828, 1035 en 1557 kHz
5.5.2 Gelet op de in 5.3 genoemde omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat de intrekking van het gebruiksrecht op de drie frequenties 828, 1035 en 1557 kHz onevenredig of disproportioneel is. Hierbij moet worden opgemerkt dat de voorzieningenrechter terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat geen sprake is van een punitieve sanctie.
Gelet op de ruime periode die was verstreken tussen het voorgeschreven tijdstip van ingebruikneming van de frequenties en de diverse uitstellen die aan Quality zijn verleend om de frequenties alsnog in gebruik te nemen, heeft de minister in het onderhavige geval het publieke belang van een doelmatig frequentiegebruik kunnen laten prevaleren boven het commerciële belang van Quality.
5.5.3 In de bezwaarprocedure is Quality in de gelegenheid gesteld om haar stelling, dat zij de frequenties 828 en 1035 kHz binnen twee à drie weken in gebruik zou kunnen nemen, nader te onderbouwen.
Quality heeft daarop een brief van 27 september 2006 overgelegd, waarbij als bijlagen onder meer zijn gevoegd een brief van Novec van 26 september 2006 en een overeenkomst tussen Quality Radio en Broadcast Newco Two B.V. (hierna: BNT) van 26 januari 2006.
Het College is van oordeel dat Quality hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel zicht op ingebruikneming van deze twee frequenties bestond. In de brief van 27 september 2006 is weliswaar meegedeeld dat het in januari 2006 gedane aanbod van Novec om voor de frequentie 828 kHz toegang te verlenen tot de zendlocatie Heinenoord nog steeds geldt, maar niet dat Quality dit aanbod ook heeft geaccepteerd. In de overeenkomst tussen Quality en BNT inzake de frequentie 828 kHz is vermeld dat BNT verplicht is ervoor te zorgen dat de zendernetwerken, waarmee zij de programma’s van Quality via de ether zal verspreiden, naar behoren zullen blijven functioneren. Gegeven echter de stelling van Quality dat in januari 2006 en de maanden daarna de frequentie 828 kHZ als gevolg van geschillen tussen Novec en Nozema nog niet in gebruik kon worden genomen, volgt uit die overeenkomst op zichzelf niet dat de technische infrastructuur ingebruikneming van deze frequenties toeliet binnen de door Quality gestelde termijn. Quality heeft omtrent de technische infrastructuur verder niets gesteld. Quality heeft voorts geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat voor de frequentie 1035 kHz soortgelijke afspraken zijn gemaakt als voor de frequentie 828 kHz. Ten slotte heeft Quality nagelaten enige informatie te geven omtrent de voorbereiding van de door haar uit te zenden programma’s. Bedoelde stukken kunnen dan ook niet tot de conclusie leiden dat de minister de intrekking van het gebruiksrecht op deze twee frequenties ten onrechte heeft gehandhaafd.
5.5.4 De stelling van Quality dat zij de frequenties niet in gebruik heeft kunnen nemen als gevolg van de excessief hoge tarieven van Nozema, het feitelijk niet beschikbaar zijn van opstelpunten en problemen met betrekking tot het verkrijgen van milieu- en ligplaatsvergunningen en molestaties van antenneopstelpunten, kan niet tot de conclusie leiden dat de minister van intrekking van het gebruiksrecht op de frequenties 828, 1035 en 1557 kHz had moeten afzien. Deze omstandigheden komen voor rekening en (bedrijfs-)risico van Quality. De vernielingen zijn overigens van ondergeschikte invloed geweest voor het in gebruik nemen van de frequenties. Hierbij merkt het College op dat Quality in de aanvraagfase is gewezen op de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor het beschikbaar zijn van zenders, antennes en opstelplaatsen.
5.5.5 Het beroep van Quality op het gelijkheidsbeginsel is door de voorzieningenrechter terecht en op juiste gronden verworpen. Er is in het geval van de FM-vergunningen, zoals door de minister in hoger beroep nog nader is geadstrueerd, geen sprake van gelijke gevallen. Er is volgens de minister slechts één andere, met Quality vergelijkbare, vergunninghouder die zijn frequentie niet in gebruik heeft genomen. Ter zitting is meegedeeld dat ook ten aanzien van die vergunninghouder inmiddels een intrekking heeft plaatsgevonden.
5.5.6 Van strijd met het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en verdedigingsbeginsel is ten slotte om de navolgende redenen evenmin sprake.
De stelling van Quality dat zij, na het verstrijken van ruim 11 maanden na de brief van de minister van 16 augustus 2005 inzake het voornemen tot intrekking, erop mocht vertrouwen dat geen intrekking meer zou plaatsvinden, kan niet slagen. Gesteld noch gebleken is dat namens de minister na 16 augustus 2005 is meegedeeld dat van de voorgenomen intrekking zou worden afgezien.
De grief dat Quality voorafgaand aan het primaire besluit niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de nieuwe metingen in de periode maart/april 2006, kan – wat hiervan ook zij – niet tot vernietiging van de beslissing op het bezwaar leiden. De minister is in de beslissing op bezwaar op de grieven ter zake ingegaan.
Niet valt in te zien dat Quality in haar verdediging is geschonden, nu zij zowel in de bezwaarfase als in de (hoger) beroepsfase uitgebreid in de gelegenheid is geweest haar grieven tegen de intrekking van het gebruiksrecht op de frequenties naar voren te brengen.
5.6 De conclusie op grond van het vorenoverwogene moet zijn dat het hoger beroep van Quality gegrond is. Het College zal de aangevallen uitspraak vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep van Quality tegen de beslissing op het bezwaar gegrond verklaard en wordt de beslissing op het bezwaar ten aanzien van het gebruiksrecht op de frequentie 1224 kHz vernietigd. De minister zal derhalve opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar van Quality met betrekking tot de frequentie 1224 kHz.
5.7 Nu de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt vernietigd, zal het College bepalen dat het door Quality voor de indiening van het hoger beroepschrift verschuldigde griffierecht van € 428,-- door de minister wordt vergoed. De minister zal ook het griffierecht in eerste aanleg van € 281,-- aan Quality dienen te vergoeden.
5.8 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor Quality in beroep en hoger beroep vastgesteld op € 1.932,--, op basis van 4 punten (indienen beroepschrift en hoger beroepschrift en bijwonen van zittingen in beroep en hoger beroep) tegen een waarde van € 322,-- per punt en vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege het gewicht van de zaak.