ECLI:NL:CBB:2008:BD8809

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/739
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar door het College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 23 juli 2008, wordt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellanten, een maatschap van melkveehouders, beoordeeld. Appellanten, die gebruik maken van de negatieve vetcorrectie, hebben bezwaar gemaakt tegen een brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, waarin zij geïnformeerd werden over de wijziging van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 595/2004. Deze wijziging, die op 1 april 2007 in werking trad, beperkt de mogelijkheid voor appellanten om meer melk heffingvrij te leveren dan hun quotum toelaat.

Het College stelt vast dat appellanten hun bezwaar niet tijdig hebben gemotiveerd, ondanks dat de verweerder hen een termijn had gegund om dit te doen. Het bezwaarschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die stelt dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. De verweerder heeft appellanten de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen, maar zij hebben hier geen gebruik van gemaakt.

Het College concludeert dat de verweerder op grond van artikel 6:6 Awb bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het College zouden kunnen overtuigen dat de verweerder in dit geval niet van zijn bevoegdheid gebruik had mogen maken. De omstandigheid dat het bezwaar mogelijk ook op andere gronden niet-ontvankelijk had kunnen worden verklaard, doet hieraan niet af. Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond en ziet het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/739 23 juli 2008
10000 Superheffing
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellanten,
gemachtigden: mr. A.A.M. van Beek en T.J.H.M. Linssen, advocaten te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, verweerder,
gemachtigden: mr. M.J.C. van Amerongen, mr. P. Beekhuizen en ing. G.J.V. Krebbers, allen werkzaam bij verweerders ministerie.
1. Het procesverloop
Appellanten zijn zogenoemde "vetmelkers", melkveehouders die beschikken over een melkquotum met een relatief hoog referentievetgehalte en die gebruik maken van de negatieve vetcorrectie, als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 595/2004. Hierdoor kunnen zij aanzienlijk meer kg melk heffingvrij leveren dan hun quotum groot is. De wijziging per 1 april 2007 van artikel 10, voornoemd, beperkt deze mogelijkheid.
Bij brief van 24 april 2007 heeft verweerder appellanten als betrokken vetmelkers geïnformeerd over het overleg dat hij inzake de problematiek van de negatieve vetcorrectie heeft gevoerd met de Tweede Kamer. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze brief, op welk bezwaar bij besluit van 23 augustus 2007 is beslist.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 4 oktober 2007, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld.
Appellanten hebben het beroep bij brief van 5 november 2007 nader toegelicht.
Bij brief van 20 november 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 17 juni 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, tezamen met dat in een aantal samenhangende zaken, waarbij namens appellanten mr. T.J.H.M. Linssen en namens verweerder zijn gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellanten hebben bij brief van 9 mei 2007 bezwaar gemaakt tegen verweerders brief van 24 april 2007. In dit bezwaarschrift hebben appellanten verweerder verzocht een termijn te stellen voor het motiveren van het bezwaar. Verweerder heeft appellanten bij brief van 13 juni 2007 daarvoor een termijn gegund. Bij brieven van 17 juli 2007 en 2 augustus 2007 heeft verweerder deze termijn verlengd, tot uiteindelijk 20 augustus 2007.
Bij het thans bestreden besluit van 23 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar van appellanten op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, juncto 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevat en dit verzuim niet binnen de daarvoor door verweerder aan appellanten gegunde termijn is hersteld.
2.2 Het College stelt vast dat het bezwaarschrift van appellanten niet voldeed aan de in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb gestelde voorwaarde dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten, dat verweerder appellanten de gelegenheid heeft geboden dit verzuim te herstellen binnen een daartoe door hem gestelde termijn en dat appellanten niet van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt.
2.3 Derhalve kwam verweerder op grond van artikel 6:6 Awb de bevoegdheid toe het bezwaar van appellanten ongegrond te verklaren.
2.4 Appellanten hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het College tot het oordeel voeren dat verweerder in het onderhavige geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De door appellanten aangeduide omstandigheid dat verweerder het bezwaarschrift mogelijk ook op andere gronden niet-ontvankelijk had kunnen verklaren, staat niet in de weg aan niet-ontvankelijkverklaring op deze grond.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R. Meijer