6. De beoordeling van het geschil
6.1 De vraag die in dit geding voorligt is of verweerder de klacht van de bewoners over de wijze waarop appellante haar taak ten aanzien van de aansluitplicht heeft uitgeoefend, terecht gegrond heeft verklaard en appellante terecht heeft opgedragen de aansluiting alsnog te realiseren.
6.2. Ingevolge artikel 23 EW’98 is een netbeheerder verplicht om degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen voorwaarden die in overeenstemming zijn met de paragrafen 5 en 6 van hoofdstuk 3 van de EW'98. Zoals ook uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt, is deze verplichting van de netbeheerder categorisch: binnen het kader van de beheerstaken is de netbeheerder verplicht een ieder die daarom verzoekt, aan te sluiten op het door hem beheerde elektriciteitsnet (TK 1997-1998, 25 621, nr. 3, p. 34).
6.3 De in artikel 23 EW'98 vervatte publiekrechtelijke aansluitplicht van de netbeheerder jegens degene die daarom verzoekt, brengt op zichzelf echter niet mee dat de netbeheerder die aansluiting ook tot stand zal moeten brengen indien, zoals in een geval als het onderhavige, de eigenaar van de onroerende zaak zich tegen de aansluiting verzet. Artikel 23 EW'98 immers beoogt te voorkomen dat van het natuurlijk monopolie waarover de netbeheerder beschikt misbruik wordt gemaakt (TK 1997-1998, 25 621, nr. 3, pp. 8-9), maar biedt geen wettelijke grondslag om de eigenaar te verplichten de aansluiting te gedogen. Ook overigens is geen wettelijke bepaling aan te wijzen op grond waarvan de netbeheerder verplicht is om tegen de wil van de eigenaar een aansluiting tot stand te brengen. In dit verband wijst het College erop dat de regering bij de evaluatie van de EW'98 in 2003 over de situatie dat een aansluiting wordt aangebracht op een onroerende zaak die aan een ander dan de afnemer toebehoort, heeft verklaard, dat het civiele recht uiteraard meebrengt dat in dat geval toestemming moet worden gegeven door de eigenaar van die onroerende zaak (TK 2002-2003, 28254, nr. 2, pp. 51-52).
6.4 Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de gedoogplicht voor eigenaren voor het realiseren van een aansluiting op het netwerk is geregeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
In zijn uitspraak van 5 november 2003 (AWB 01/412, < www.rechtspraak.nl >, LJN: AO0894) heeft het College geoordeeld dat de aansluiting tot het net behoort en dat dit met zich brengt dat ingevolge artikel 20 EW'98 de Belemmeringenwet Privaatrecht ook van toepassing is op aansluitingen.
Voorzover verweerder meent dat de publiekrechtelijke aansluitplicht van appellante jegens de bewoners meebrengt dat appellante in het onderhavige geval de procedure van de Belemmeringenwet Privaatrecht had moeten volgen teneinde de eigenaar van het litigieuze pand te verplichten de aansluiting te gedogen, deelt het College die mening niet. Aan de weigering van de eigenaar om toestemming te verlenen voor het realiseren van de aansluiting lag een civielrechtelijk geschil ten grondslag tussen enerzijds de eigenaar van het pand en anderzijds de bewoners van het pand die dit pand hebben gekraakt. Het was niet aan appellante als netbeheerder om te beslissen over de civielrechtelijke vraag of de weigering van de eigenaar om aan de bewoners toestemming te verlenen rechtmatig is. Derhalve was appellante evenmin gehouden de procedure van de Belemmeringenwet Privaatrecht te volgen. Daarvoor zou immers eerst reden kunnen zijn, nadat voornoemde civielrechtelijke vraag in ontkennende zin is beantwoord. Het is in een geval als het onderhavige aan de bewoners, zonodig door zich tot de civiele rechter te wenden, om te trachten alsnog toestemming van de eigenaar te verkrijgen.
De onderhavige situatie dient uitdrukkelijk te worden onderscheiden van situaties waarin om een aansluiting is verzocht en bijvoorbeeld de buurman van de verzoeker aan de netbeheerder toestemming weigert om op zijn grond werkzaamheden te verrichten teneinde de aansluiting bij de verzoeker te kunnen realiseren. In dergelijke situaties dient de netbeheerder vanuit de aan hem opgedragen taak, zonodig door de procedure van de Belemmeringenwet Privaatrecht te volgen, ervoor zorg te dragen dat de aansluiting wordt gerealiseerd.
6.5 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat appellante rechtens niet kan worden verweten dat zij, vanwege het ontbreken van toestemming van de eigenaar, heeft geweigerd de bewoners te voorzien van een aansluiting op het net. De wijze waarop appellante in het onderhavige geval haar taak ten aanzien van de aansluitplicht heeft uitgeoefend, kan niet onrechtmatig worden geacht. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder de klacht van de bewoners over de wijze waarop appellante haar taak ten aanzien van de aansluitplicht heeft uitgeoefend, ten onrechte gegrond heeft verklaard en appellante ten onrechte heeft opgedragen de aansluiting alsnog te realiseren.
6.6 Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Aangezien er rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 september 2005 gegrond verklaren, laatstgenoemd besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6.7 Het College acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met wegingsfactor 1 en € 322,-- per punt.