2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van artikel 51, eerste lid, EW’98 kan een partij die een geschil heeft met een netbeheerder over de wijze waarop deze zijn taken en bevoegdheden op grond van de EW’98 uitoefent, dan wel aan zijn verplichtingen op grond van de EW’98 voldoet, een klacht indienen bij NMa.
Op 5 juli 2006 heeft Essent NMa verzocht op grond van deze bepaling een geschil te beslechten tussen haar en NRE over de vraag wie als netbeheerder exclusief gerechtigd is een aantal netten op het terrein Strijp S in Eindhoven te vervangen. Op dit terrein, waar voorheen Philips was gevestigd, zal bebouwing worden gerealiseerd in de vorm van woningen, kantoorgebouwen, winkels en horeca. Essent heeft NMa tevens verzocht een uitspraak te doen over de vraag of het voormalige Philipsterrein de Lichttoren zich binnen het exclusieve gebied van Essent of binnen het exclusieve gebied van NRE bevindt.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft NMa verklaard dat Essent op grond van de Gebiedsindeling gerechtigd is tot het aanleggen en vervolgens beheren van de elektriciteitsnetten in het gebied Strijp S alsook in het gebied de Lichttoren.
2.3 NRE heeft onder meer aangevoerd dat NMa Essent niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar verzoek om geschilbeslechting, omdat deze procedure niet is bedoeld voor geschillen tussen netbeheerders over de vraag wie in een bepaald gebied als netbeheerder moet worden aangemerkt.
Het College overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat dat NRE op de in geding zijnde terreinen geen netbeheerderstaken heeft uitgeoefend en ook niet uitoefent; de terreinen zijn tot nog toe in beheer bij Essent.
Het bij eerder genoemd schrijven d.d. 5 juli 2006 door Essent gedane verzoek ziet derhalve niet op de wijze waarop NRE als netbeheerder taken en bevoegdheden uitoefent of in die hoedanigheid aan verplichtingen op grond van de EW’98 voldoet.
Noch aan de tekst noch aan de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 51 EW’98 kan grond worden ontleend voor het oordeel dat een kwestie als hier aan de orde, waarbij voorligt wie als netbeheerder kan worden aangemerkt, ter beslechting als geschil in de betekenis van dit voorschrift aan NMa kan worden voorgelegd.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat NMa zich ten onrechte bevoegd heeft geacht tot het geven van een besluit ter uitvoering van artikel 51 EW’98.
Het College zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 51 EW’98.
2.4 Alle partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat, in het geval het College het bestreden besluit zou vernietigen wegens strijd met artikel 51 EW’98, de meest gerede weg om een oordeel te krijgen over de vraag wie netbeheerder is op de betreffende terreinen, is dat NMa een bindende aanwijzing geeft op grond van artikel 5, zesde lid, EW’98.
NMa heeft aangegeven dat een bindende aanwijzing hetzelfde oordeel ten aanzien van het netbeheerderschap zal inhouden als het oordeel dat in het bestreden besluit is neergelegd. Partijen hebben tevens uitdrukkelijk te kennen gegeven zo spoedig als mogelijk een definitief oordeel te willen over het geschil.
Het College acht het, gelet op de zwaarwegende maatschappelijke belangen die gebaat zijn bij een spoedige oplossing van de in dit geding aan de orde zijnde kwestie, in dit bijzondere geval geraden onder toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid, Awb, NMa op te dragen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een besluit te nemen op grond van artikel 5, zesde lid, EW’98.
2.5 Ter voorlichting van partijen merkt het College nog het volgende op.
Voor de beantwoording van de vraag wie als netbeheerder moet worden gekwalificeerd, zijn de meldingen en instemmingsbesluiten op grond van artikel 12 EW’98 van belang. NMa heeft deze stukken, voor zover deze zijn te achterhalen, in de onderhavige procedure ingebracht. Partijen beschikken derhalve over deze stukken. Ten aanzien van NRE is in het instemmingsbesluit van 19 januari 2004 vermeld dat haar elektriciteitsnet is beschreven in de bijlage bij een brief van NRE van 6 november 2002. Naar het oordeel van het College ligt het op de weg van NRE om, ten behoeve van de besluitvorming van NMa op grond van artikel 5, zesde lid, EW’98, bedoelde bijlage tijdig te produceren.
2.6 Het College acht ten slotte termen aanwezig om NMa met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van NRE. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met wegingsfactor 1, ad € 322,-- per punt.