6. De beoordeling van het geschil
6.1 De bij het bestreden besluit onder toepassing van artikel 5, zesde lid, EW’98 gegeven bindende aanwijzing betreft de uitleg van de hiervoor in § 2.2 vermelde en, voorzover in deze zaak van belang, weergegeven Gebiedsindeling. Zulks in verband met de tussen NRE en Essent gerezen kwestie inzake het netbeheerderschap met betrekking tot eerdervermelde voormalige bedrijfsterreinen van Philips. Met deze bindende aanwijzing heeft NMa beoogd dit netbeheerderschap in rechte vast te stellen en aldus een afbakening te geven van de posities van NRE en Essent met betrekking tot de litigieuze terreinen.
6.2 De Gebiedsindeling betreft een regeling als voorzien in artikel 36 EW’98, welke door NMa (voorheen door Dte) wordt vastgesteld op voorstel van de gezamenlijke netbeheerders, gedaan ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, EW’98. Aan de netbeheerder wordt in artikel 16, eerste lid, EW’98 een aantal taken toegedeeld in het kader van het beheer van netten in het voor hem krachtens artikel 36 vastgestelde gebied. Hierbij gaat het blijkens het in artikel 16, derde lid, EW’98 neergelegde verbod, om exclusieve bevoegdheden van de netbeheerder. Deze bevoegdheden zijn, zoals uit het voorgaande blijkt, ingekaderd door de Gebiedsindeling.
Artikel 1.1.3 van de Gebiedsindeling bepaalt dat de in deze regeling genoemde grenzen globale aanduidingen zijn, en dat voor het gebied van de netbeheerder bepalend zijn de grenzen die bij de melding van de aanwijzing tot netbeheerder overeenkomstig artikel 12 EW’98 zijn aangegeven.
Genoemd artikel 12 bevat de verplichting voor de vennootschap(pen) die als netbeheerder is (zijn) aangewezen, zich onverwijld na de aanwijzing te melden bij de Minister van Economische Zaken onder toezending van een beschrijving van het te beheren net. Een zodanige aanwijzing behoeft op grond van het tweede lid van artikel 12 de instemming van de minister.
6.3 Naar aanleiding van de grieven die van de zijde van NRE tegen het bestreden besluit zijn voorgedragen, overweegt het College het volgende.
6.3.1 Ten onrechte stelt NRE zich op het standpunt dat de brief van NMa van 31 maart 2006 reeds een bindende aanwijzing bevat dan wel anderszins een besluit behelst, dat impliceert dat geen plaats meer is voor een bindende aanwijzing als bij het bestreden besluit gegeven, waarbij - anders dan in genoemde brief is geschied - Essent als netbeheerder met betrekking tot de onderhavige terreinen is aangemerkt.
Genoemde brief is, naar uit de stukken blijkt, geschreven in verband met overleg dat is gevoerd tussen NRE, Essent en NMa met betrekking tot eerdergenoemd kwestie aangaande het netbeheerderschap over de voormalige bedrijfsterreinen van Philips. Het gestelde in deze brief kan worden gezien als een poging van NMa om deze kwestie tot een oplossing te brengen. Uit destijds gevoerde correspondentie valt op te maken dat NRE en Essent zich bewust waren van het informele karakter van de bemiddeling door NMa. Nadien is de zaak in een formeel kader geraakt door de indiening door Essent van een klacht tegen NRE, die heeft geleid tot het hiervoor in § 2.3 vermelde besluit van 29 maart 2007, waarbij toepassing is gegeven aan artikel 51 EW’98.
In verband met het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat de brief van 31 maart 2006 een bindende aanwijzing in de zin van artikel 5, zesde lid, EW’98 bevat of anderszins een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb behelst.
Evenmin bestaat, gezien vorenomschreven karakter van de brief van 31 maart 2006, grond voor de opvatting dat daaraan op enigerlei wijze een gerechtvaardigd en te eerbiedigen vertrouwen kan worden ontleend op het innemen door NMa van een, met de zienswijze van deze brief overeenstemmend, standpunt in een situatie waarin geen sprake meer zou zijn van bemiddeling, doch van het treffen van een wettelijke voorziening in de kwestie die NRE en Essent verdeeld houdt. Van het doen van een ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging tot het innemen van zulk een standpunt is evenmin sprake in de door NRE genoemde brief van 15 december 2005, waarin NMa in informatieve zin heeft gereageerd op mededelingen van NRE inzake de herontwikkeling van voornoemd terrein Strijp S.
6.3.2 NRE heeft aangevoerd dat NMa op ongeoorloofde wijze de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken heeft doorkruist door ten onrechte doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de beschrijving in de Gebiedsindeling en niet, zoals uit artikel 1.1.3 Gebiedsindeling volgt, aan de melding die de rechtsvoorganger van Essent aan de minister had gedaan. NRE heeft hiermee gedoeld op de brief die PNEM op 21 oktober 1998 aan de minister heeft verzonden. In Bijlage 1 van deze brief wordt onder de rubriek "Beschrijving van de elektriciteitsnetten van PNEM" opgemerkt dat PNEM de eigendom heeft van alle elektriciteitsnetwerken in de provincie Noord-Brabant, voor zover die geen deel uitmaken van de klantinstallaties op hun eigen terrein, en met uitzondering van (onder meer) het gebied van de gemeente Eindhoven.
Naar het oordeel van het College kan aan deze beschrijving niet een zover strekkende betekenis worden toegekend, dat op grond daarvan ingevolge artikel 1.1.3. van de Gebiedsindeling, met passering van de hiervoor in § 2.2 weergegeven gebiedsaanduidingen van PNEM en ENET, behorend bij artikel 4.2.1 van de Gebiedsindeling, moet worden geoordeeld dat het gehele gebied van de gemeente Eindhoven zonder enige uitzondering onder het netbeheerderschap van NRE valt.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat in voormelde brief van 21 oktober 1998 bij onderdeel B "Globale omschrijving van de eigen netten" in de gemeente Eindhoven verbindingen naar nader omschreven Philipscomplexen als eigendom van PNEM zijn opgevoerd. Voorts heeft ENET bij haar verzoek om instemming op grond van artikel 12 EW’98 bij de desbetreffende brief van 22 oktober 1998 bij de beschrijving van het door haar te beheren net vermeld dat binnen de gemeente Eindhoven een aantal gebieden in beheer is bij derden, onder meer bij PNEM, waarbij het gaat om de distributienetten op deels voormalige Philipscomplexen. In dit verband is verwezen naar een overzicht van de gebieden op een bijgevoegde netkaart.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat bij de beoordeling van het bestreden besluit moet worden uitgegaan van eerdergenoemde gebiedsaanduidingen, behorend bij artikel 4.2.1 van de Gebiedsindeling.
6.3.3 Ten aanzien van het standpunt van NRE dat uit de Gebiedsindeling moet worden afgeleid dat uitsluitend de op de Philipsterreinen aanwezige bedrijfsnetten en dus niet de desbetreffende gebieden van haar netbeheer zijn uitgezonderd, overweegt het College het volgende.
De EW’98 gaat, zoals onder meer blijkt uit de tekst van artikel 16, uit van een systeem waarin het beheer van netten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, EW’98, is gerelateerd aan een bepaald gebied. De netten en het gebied waarin de netten zich bevinden, zijn in het systeem van de wet onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De netbeheerder heeft in het voor hem aangeduide gebied onder meer tot taak het aanleggen en uitbreiden van netten, en het aansluiten van derden op het net. Voor marktpartijen dient duidelijk te zijn welke netbeheerder in welk gebied met uitsluiting van anderen bevoegd is beheerstaken uit te voeren. In verband hiermee is, zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis, in de wet voorzien in een Gebiedsindeling. Voor zover zou kunnen worden uitgegaan van beheer van een net zonder binding met een gebied in evenbedoelde zin, is zulk een beheer als uitzondering op voornoemd systeem slechts denkbaar indien het oogmerk van een dergelijk netbeheerderschap duidelijk tot uitdrukking is gebracht in een beschrijving van het elektriciteitsnet qua materiaal, techniek en locatie(s). Dit is bijvoorbeeld het geval met hetgeen in artikel 4.2.1 Gebiedsindeling is bepaald ten aanzien van de bij MEGA Limburg Netwerk in beheer zijnde 10 kV voedingskabels ten behoeve van het 10 kV verdeelstation Brusselsepoort. Van een dergelijke gespecificeerde beschrijving is bij de in § 2.2 weergegeven gebiedsomschrijving geen sprake. Gelet hierop heeft NMa de tekst van Gebiedsindeling terecht zo uitgelegd, dat de betrokken Philipsterreinen zijn uitgezonderd van het gebied waarover NRE het netbeheer voert.
6.3.4 Voorts verwerpt het College het standpunt van NRE, dat meergenoemde gebiedsomschrijving in de Gebiedsindeling van tijdelijke aard is en slechts zou gelden zolang het gaat om het beheer van de in het betrokken gebied gelegen bedrijfsnetten. Deze stelling gaat reeds niet op omdat daarvoor in de Gebiedsindeling noch in de netbeschrijvingen die ingevolge artikel 12 EW’98 waren gevoegd bij de aanwijzingen waarmee de minister heeft ingestemd, enige steun kan worden gevonden.
6.3.5 Ten slotte moet, gelet op de aard van het bestreden besluit, dat gaat over de uitleg van vorenomschreven onderdelen van de Gebiedsindeling, worden geoordeeld dat bij het nemen daarvan geen belangenafweging als door NRE bepleit, aan de orde kon zijn.
6.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.