ECLI:NL:CBB:2007:BA2603
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- H.C. Cusell
- M.A. Fierstra
- J.L.W. Aerts
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit tot doding van verdachte dieren op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zijn dieren als verdacht van mond- en klauwzeer zijn aangemerkt en besloten is deze te doden. Het beroep is ingediend op 16 april 2002, tegen een besluit van 10 april 2002, dat de bezwaren van appellant ongegrond verklaarde. De zaak is behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat op 9 maart 2007 uitspraak deed. De procedure omvatte meerdere correspondenties tussen appellant en verweerder, waarbij appellant zijn bezwaren tegen de besluiten van 24 februari en 2 maart 2001 uiteenzette. De Minister had de dieren als verdacht aangemerkt omdat ze in de gelegenheid waren geweest om besmet te raken met mond- en klauwzeer, gezien de herkomst van de herten uit het Verenigd Koninkrijk, waar een uitbraak had plaatsgevonden. Appellant betwistte de noodzaak van doding en stelde dat de dieren geen klinische verschijnselen vertoonden en negatief waren getest.
Het College oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de dieren als verdacht moesten worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat de herten uit een risicogebied kwamen, was niet voldoende om de doding te rechtvaardigen. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellant. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 322,--, en werd bepaald dat het griffierecht van € 109,-- vergoed moest worden.