ECLI:NL:CBB:2007:BA1766

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/704
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring subsidieaanvraag MEP-subsidie

In deze zaak heeft de Stichting Beheer Cluster Bergschenhoek (appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van TenneT B.V. (verweerster), waarin het bezwaar van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar subsidieaanvraag voor de MEP-subsidie (Milieu Effect Rapportage) werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellante op 19 september 2005, waarin zij bezwaar maakte tegen het besluit van 11 augustus 2005 van verweerster. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, zowel voor wat betreft de mededeling van EnerQ B.V. dat geen subsidie zou worden verleend voor 2004, als voor het niet tijdig nemen van een besluit over de subsidieverlening voor dat jaar.

De zaak werd behandeld op 8 februari 2007, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De kern van het geschil draaide om de vraag of appellante een geldige aanvraag voor de MEP-subsidie voor 2004 had ingediend. Appellante stelde dat zij op 17 december 2003 een digitale aanvraag had gedaan, maar verweerster betwistte dit en stelde dat er geen schriftelijke aanvraag was ontvangen. De relevante wetgeving, waaronder de Elektriciteitswet 1998 en de Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie, vereiste dat aanvragen schriftelijk en ondertekend moesten worden ingediend.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij een geldige aanvraag had ingediend. De digitale aanvraag werd niet als voldoende beschouwd, omdat de wetgeving expliciet vereiste dat aanvragen schriftelijk en ondertekend moesten zijn. Het College concludeerde dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten aan de verweerster opgelegd, omdat het College geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/704 22 maart 2007
18051 Elektriciteitswet 1998
Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie
Uitspraak in de zaak van:
Stichting Beheer Cluster Bergschenhoek, te Bergschenhoek, appellante,
gemachtigde: A, bestuurder van appellante,
tegen
TenneT B.V., te Arnhem, verweerster,
gemachtigde: mr. M.W. Engelen, werkzaam bij EnerQ B.V. te Arnhem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 19 september 2005, bij het College binnengekomen op 20 september 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 11 augustus 2005. Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, zowel voorzover dit was gericht tegen de mededeling van EnerQ B.V. (hierna: EnerQ) dat geen subsidie zal worden verleend voor het jaar 2004, als voorzover dit was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent subsidieverlening voor het jaar 2004.
Bij ongedateerde brief, bij het College binnengekomen op 21 november 2005, heeft verweerster een verweerschrift alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Op 8 februari 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voormelde gemachtigden namens partijen het woord hebben gevoerd. Tevens aanwezig waren de heren B en C, beiden bestuurders van appellante.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de Wet) was ten tijde van belang onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 72m
1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt op aanvraag een subsidie ten behoeve van de productie van duurzame elektriciteit, klimaatneutrale elektriciteit of elektriciteit die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling, die is genoemd in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 72p, tweede lid, aan:
a. (…)
b. een op een Nederlands net of een Nederlandse installatie aangesloten producent die elektriciteit opwekt door middel van warmtekrachtkoppeling.
Artikel 72n
1. (…)
2. De voor subsidie in aanmerking komende periode is:
a. (…)
b. wat betreft elektriciteit opgewekt door warmtekrachtkoppeling: de termijn die aanvangt op het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven tijdstip en eindigt op de laatste dag van het desbetreffende kalenderjaar.
3. In de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald dat de voor subsidie in aanmerking komende periode aanvangt op het in de aanvraag aangegeven tijdstip, met dien verstande dat een aanvang voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst van de aanvraag niet mogelijk is.
Artikel 72r
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een formulier, dat wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
2. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen op het formulier is vermeld, vergezeld van:
a. een onderbouwde raming van de hoeveelheid kWh waarvoor in totaal gedurende de desbetreffende voor subsidie in aanmerking komende periode subsidie wordt aangevraagd;
b. overige in het formulier aangegeven bescheiden. "
Artikel 15, eerste lid, van de Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (hierna: de Regeling) luidt, voorzover hier van belang:
" Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 17 december 2003 via internet op de website van EnerQ een 'digitale aanvraag' gedaan voor het verkrijgen van subsidie voor de jaren 2003 en 2004 voor het opwekken van elektriciteit door middel van warmtekrachtkoppeling (hierna: MEP-subsidie).
- Als na het invullen van de 'digitale aanvraag' wordt geklikt op 'aanvraag versturen', verschijnt op het scherm de volgende tekst: "Uw digitale aanvraag is verstuurd. Deze digitale versie is nog niet voldoende om als formele aanvraag om MEP-subsidie te worden beschouwd. Daarvoor dient u een ondertekend aanvraag formulier bij ons in te dienen. U ontvangt dit aanvraag formulier MEP-subsidie per email. Dit formulier dient u dus ondertekend in te sturen aan EnerQ B.V. om uw aanvraag in behandeling te kunnen nemen.".
- Aan een ingevulde 'digitale aanvraag' wordt automatisch een nummer toegekend. Voor de aanvraag van appellante voor het jaar 2003 is dit nummer 20030003898. Voor de aanvraag voor het jaar 2004 is dit nummer 20030003907.
- Bij brief van 8 januari 2004 heeft EnerQ aan appellante de ontvangst bevestigd van de schriftelijke aanvraag van 19 december 2003, geregistreerd onder zaaknummer 20030003898.
- Bij besluit van 3 mei 2004 heeft EnerQ namens verweerster aan appellante voor de periode vanaf oktober 2003 tot en met 31 december 2003 subsidie verleend.
- In januari 2005 is er telefonisch contact geweest tussen een adviseur van appellante en EnerQ over de aanvraag van appellante voor het jaar 2004. Hierbij heeft de adviseur vernomen dat voor het jaar 2004 geen aanvraag van appellante is ontvangen en dat een aanvraag voor dat jaar niet meer in behandeling zal worden genomen, omdat de MEP-subsidie niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend.
- Bij brief van 31 januari 2005 heeft appellante EnerQ verzocht om de aanvraag voor het jaar 2004 alsnog in behandeling te nemen.
- Verweerster heeft de brief van 31 januari 2005 van appellante aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de telefonische mededeling van EnerQ dat geen MEP-subsidie voor 2004 zal worden verstrekt. Tevens is deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor MEP-subsidie voor 2004.
- Op 18 mei 2005 heeft de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (hierna: de bezwaarschriftencommissie) plaatsgevonden.
- Op 18 mei 2005 heeft de bezwaarschriftencommissie verweerster geadviseerd appellantes bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerster, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Voorzover het bezwaar is gericht tegen de telefonische mededeling van EnerQ is dit niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze mededeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit artikel schrijft immers voor dat slechts schriftelijke beslissingen van een bestuursorgaan als besluit kunnen gelden, terwijl de onderhavige mededeling niet op schrift is gesteld.
Voorzover het bezwaar van appellante is gericht tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor MEP-subsidie voor het jaar 2004, is het bezwaar eveneens niet-ontvankelijk. EnerQ heeft voor het jaar 2004 immers geen schriftelijke aanvraag ontvangen of geregistreerd en appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de aanvraag wel heeft verstuurd. Nu er geen aanvraag is ingediend, kan er geen sprake zijn van een te late beslissing op de aanvraag.
Ter zitting heeft verweerster voorts betoogd dat de door appellante via internet verzonden 'digitale aanvraag' niet als een schriftelijke aanvraag kan worden beschouwd. Bij het invullen van de 'digitale aanvraag' wordt de indiener daarop uitdrukkelijk gewezen. De 'digitale aanvraag' is voor EnerQ slechts een hulpmiddel bij het verwerken van de schriftelijke aanvraag en wordt pas geraadpleegd nadat de schriftelijke aanvraag is ontvangen. Verweerster heeft in dit verband gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager voor een correcte indiening van een aanvraag.
3.2 Appellante heeft aangevoerd dat haar aanvraag voor MEP-subsidie voor het jaar 2004 alsnog in behandeling zou moeten worden genomen door EnerQ. Zij stelt dat zij haar aanvragen voor MEP-subsidie voor de jaren 2003 en 2004 op 17 december 2003 via internet heeft ingevuld en elektronisch verzonden, en dat zij deze aanvragen vervolgens heeft uitgeprint en in aparte enveloppen per gewone post aan EnerQ heeft verzonden.
Zij stelt voorts dat het haar uit de ontvangstbevestiging van 8 januari 2004 niet duidelijk is geworden dat niet beide aanvragen door EnerQ waren ontvangen.
Appellante betoogt dat EnerQ op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat zij een aanvraag voor het jaar 2004 wilde indienen onder meer vanwege de ingevulde digitale aanvraag voor 2004, de wel door EnerQ ontvangen aanvraag voor 2003, en de aanvullende gegevens die door appellante zijn verzonden over het jaar 2004. Zij stelt dat EnerQ haar erop had moeten attenderen dat zij de aanvraag over het jaar 2004 niet had ontvangen. Voorts wijst appellante erop dat met de onderhavige aanvraag grote financiële belangen gemoeid zijn.
3.3 Het College overweegt het volgende.
Uit artikel 72r van de Wet juncto artikel 15 van de Regeling blijkt dat een aanvraag om MEP-subsidie schriftelijk en ondertekend dient te geschieden.
EnerQ heeft gesteld van appellante geen schriftelijke aanvraag voor 2004 te hebben ontvangen. Appellante heeft weliswaar gesteld dat zij in december 2003 een schriftelijke aanvraag voor 2004 heeft opgestuurd, maar zij heeft dit niet kunnen aantonen. De ontvangstbevestiging van 8 januari 2004 heeft alleen betrekking op de aanvraag voor 2003. Dit leidt tot de conclusie dat appellante geen aanvraag in de zin van artikel 72r van de Wet juncto artikel 15 van de Regeling heeft ingediend.
Het beroep van appellante op haar ‘digitale aanvraag’ kan haar niet baten. De aanvraag had immers schriftelijk en ondertekend moeten geschieden, zoals ook uitdrukkelijk wordt vermeld op de website van EnerQ.
Voorzover appellante meent dat EnerQ haar erop had moeten wijzen dat zij voor 2004 (nog) geen subsidie had aangevraagd, deelt het College deze mening niet. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zorg te dragen voor de (tijdige) indiening van een aanvraag.
Dat met de onderhavige aanvraag grote financiële belangen gemoeid zijn, zoals appellante heeft betoogd, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Nu appellante geen aanvraag in de zin van artikel 72r van de Wet juncto artikel 15 van de Regeling heeft ingediend, kan van het niet tijdig nemen van een beslissing op appellantes aanvraag geen sprake zijn. Voorzover appellantes bezwaar is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag, heeft verweerster haar bezwaar aldus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Voorzover het bezwaar was gericht tegen de telefonische mededeling van EnerQ dat geen MEP-subsidie voor 2004 zal worden verstrekt, heeft verweerster het bezwaar eveneens terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3.4 Op grond van vorenstaande overwegingen is het College tot de conclusie gekomen dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. E.J.M. Heijs en mr. H.O. Kerkmeester, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2007.
w.g. C.J. Borman w.g. R. Meijer