3. De beoordeling van het geschil
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerster, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Voorzover het bezwaar is gericht tegen de telefonische mededeling van EnerQ is dit niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze mededeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit artikel schrijft immers voor dat slechts schriftelijke beslissingen van een bestuursorgaan als besluit kunnen gelden, terwijl de onderhavige mededeling niet op schrift is gesteld.
Voorzover het bezwaar van appellante is gericht tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor MEP-subsidie voor het jaar 2004, is het bezwaar eveneens niet-ontvankelijk. EnerQ heeft voor het jaar 2004 immers geen schriftelijke aanvraag ontvangen of geregistreerd en appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de aanvraag wel heeft verstuurd. Nu er geen aanvraag is ingediend, kan er geen sprake zijn van een te late beslissing op de aanvraag.
Ter zitting heeft verweerster voorts betoogd dat de door appellante via internet verzonden 'digitale aanvraag' niet als een schriftelijke aanvraag kan worden beschouwd. Bij het invullen van de 'digitale aanvraag' wordt de indiener daarop uitdrukkelijk gewezen. De 'digitale aanvraag' is voor EnerQ slechts een hulpmiddel bij het verwerken van de schriftelijke aanvraag en wordt pas geraadpleegd nadat de schriftelijke aanvraag is ontvangen. Verweerster heeft in dit verband gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager voor een correcte indiening van een aanvraag.
3.2 Appellante heeft aangevoerd dat haar aanvraag voor MEP-subsidie voor het jaar 2004 alsnog in behandeling zou moeten worden genomen door EnerQ. Zij stelt dat zij haar aanvragen voor MEP-subsidie voor de jaren 2003 en 2004 op 17 december 2003 via internet heeft ingevuld en elektronisch verzonden, en dat zij deze aanvragen vervolgens heeft uitgeprint en in aparte enveloppen per gewone post aan EnerQ heeft verzonden.
Zij stelt voorts dat het haar uit de ontvangstbevestiging van 8 januari 2004 niet duidelijk is geworden dat niet beide aanvragen door EnerQ waren ontvangen.
Appellante betoogt dat EnerQ op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat zij een aanvraag voor het jaar 2004 wilde indienen onder meer vanwege de ingevulde digitale aanvraag voor 2004, de wel door EnerQ ontvangen aanvraag voor 2003, en de aanvullende gegevens die door appellante zijn verzonden over het jaar 2004. Zij stelt dat EnerQ haar erop had moeten attenderen dat zij de aanvraag over het jaar 2004 niet had ontvangen. Voorts wijst appellante erop dat met de onderhavige aanvraag grote financiële belangen gemoeid zijn.
3.3 Het College overweegt het volgende.
Uit artikel 72r van de Wet juncto artikel 15 van de Regeling blijkt dat een aanvraag om MEP-subsidie schriftelijk en ondertekend dient te geschieden.
EnerQ heeft gesteld van appellante geen schriftelijke aanvraag voor 2004 te hebben ontvangen. Appellante heeft weliswaar gesteld dat zij in december 2003 een schriftelijke aanvraag voor 2004 heeft opgestuurd, maar zij heeft dit niet kunnen aantonen. De ontvangstbevestiging van 8 januari 2004 heeft alleen betrekking op de aanvraag voor 2003. Dit leidt tot de conclusie dat appellante geen aanvraag in de zin van artikel 72r van de Wet juncto artikel 15 van de Regeling heeft ingediend.
Het beroep van appellante op haar ‘digitale aanvraag’ kan haar niet baten. De aanvraag had immers schriftelijk en ondertekend moeten geschieden, zoals ook uitdrukkelijk wordt vermeld op de website van EnerQ.
Voorzover appellante meent dat EnerQ haar erop had moeten wijzen dat zij voor 2004 (nog) geen subsidie had aangevraagd, deelt het College deze mening niet. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zorg te dragen voor de (tijdige) indiening van een aanvraag.
Dat met de onderhavige aanvraag grote financiële belangen gemoeid zijn, zoals appellante heeft betoogd, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Nu appellante geen aanvraag in de zin van artikel 72r van de Wet juncto artikel 15 van de Regeling heeft ingediend, kan van het niet tijdig nemen van een beslissing op appellantes aanvraag geen sprake zijn. Voorzover appellantes bezwaar is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag, heeft verweerster haar bezwaar aldus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Voorzover het bezwaar was gericht tegen de telefonische mededeling van EnerQ dat geen MEP-subsidie voor 2004 zal worden verstrekt, heeft verweerster het bezwaar eveneens terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
3.4 Op grond van vorenstaande overwegingen is het College tot de conclusie gekomen dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.