2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat normaliter bezwaren tegen de onderhavige heffing zich zouden moeten richten tegen de nota. De bezwaren zouden onder meer kunnen inhouden dat het aantal hectares niet correct is bepaald of dat het verkeerde percentage is toegepast. De bezwaren van appellante, die zich onder meer richten tegen de hoogte van de heffing en de wijze waarop de belangen van de telers van blauwe bessen worden behartigd, vallen in geen van deze categorieën. Verweerder heeft gezien de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar afgezien van het houden van een hoorzitting.
2.3 Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de areaalheffing 2004 voor de teelt van blauwe bessen door verweerder is bepaald op € 306,93 per hectare, ongeacht of sprake is van intensieve teelt of - zoals het geval is bij appellante - van extensief, akkerbouwmatig, geteeld fruit. Voor de teelt van zwarte bessen heeft verweerder de areaalheffing wel vastgesteld op het lage, op extensieve teelt van toepassing zijnde, tarief van € 32,40 per hectare. De grotere en professionele telers van blauwe bessen die werken op een wijze die vergelijkbaar is met de wijze waarop zwarte bessen worden geteeld, worden hierdoor ongelijk behandeld, hetgeen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Ter zitting heeft appellantes gemachtigde er op gewezen dat hijzelf in een eendere situatie verkeerde als appellante en dat zijn bezwaar tegen het gehanteerde hoge tarief wel gegrond is verklaard.
Voorts heeft appellante betoogd dat de vertegenwoordiging van de telers van blauwe bessen in de sectorcommissie bij het Productschap Tuinbouw niet representatief is, aangezien de besluitvorming wordt gedomineerd door georganiseerde telers die niet of slechts in beperkte mate betrokken zijn bij de productie van blauwe bessen. Dit heeft consequenties voor de besluitvorming over de besteding van de gelden door het Productschap. Appellante heeft aangegeven in dit licht een uitspraak te willen omtrent het democratische gehalte van de besluitvorming van verweerder.
2.4 Ter zitting heeft verweerder erkend dat het lagere tarief dat door verweerder is gehanteerd in de door gemachtigde van appellante genoemde zaak, ook in het onderhavige geval had moeten worden toegepast. Er is sprake van een omissie die pas recent is ontdekt. Ten aanzien van het democratische gehalte van zijn besluitvorming heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat dit reeds onderwerp van gesprek is in de relevante politieke gremia en in deze procedure overigens niet aan de orde kan zijn.
2.5 Nu door verweerder is erkend dat aan appellante ten onrechte het hoge tarief van € 306,93 per hectare is opgelegd, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. De overige grieven van appellante kunnen derhalve onbesproken blijven.
2.6 Het College ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling op voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het College overweegt daartoe dat niet voor vergoeding in aanmerking komen de kosten van de gemachtigde van appellante, aangezien deze niet als beroepsmatig rechtsbijstandverlener in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan worden aangemerkt. Wel komen de door B gemaakte reis- en verletkosten voor vergoeding in aanmerking. Het College stelt deze kosten vast op € 37,28 op basis van openbaar vervoer, tweede klasse (tweemaal twee strippen ad € 0,89 voor de bus naar station Horst-Sevenum en € 35,50 voor een treinretour van daar naar Den Haag Centraal) en € 424,72 (reistijd en het bijwonen van de zitting, door het College bepaald op in totaal 8 uur ad € 53,09 per uur).