ECLI:NL:CBB:2006:AY6914
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.L.W. Aerts
- M.A. van der Ham
- M. van Duuren
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring door de raad van tucht voor registeraccountants
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 augustus 2006 uitspraak gedaan in een beroep van A v.o.f. tegen een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten. De raad van tucht had op 30 mei 2005 een klacht van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.J. van der Veen, had in 2003 een klacht ingediend tegen B AA, die niet ter zitting verscheen. De klacht betrof de verantwoordelijkheid van B AA voor de werkzaamheden die door Accountantskantoor D B.V. ten behoeve van appellante waren verricht. Appellante stelde dat B AA ten onrechte zelfstandigenaftrek had opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting 1998.
Het College heeft de feiten zoals vastgesteld door de raad van tucht overgenomen, aangezien daartegen geen grieven zijn ingediend. Appellante voerde aan dat de raad van tucht ten onrechte had overwogen dat drs. C AA verantwoordelijk was voor de werkzaamheden, terwijl B AA de directeur en enig aandeelhouder van de vennootschap was. Het College oordeelde dat de raad van tucht terecht had vastgesteld dat B AA niet verantwoordelijk was voor de werkzaamheden, omdat drs. C AA de werkzaamheden had verricht en tuchtrechtelijk verantwoordelijk was.
Het College concludeerde dat de grieven van appellante faalden en verwierp het beroep. De beslissing van het College berustte op titel IV van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, die de procedure en de verantwoordelijkheden binnen het accountantsberoep regelt. De uitspraak benadrukt het belang van de vaststelling van verantwoordelijkheden binnen de accountancy en de rol van de raad van tucht in het beoordelen van klachten.