ECLI:NL:CBB:2005:AU1703

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/150
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake de toekenning van slachtpremies voor runderen. Het beroep is ingediend op 24 februari 2004, naar aanleiding van een besluit van 15 januari 2004, waarin een bezwaarschrift van appellante tegen een eerder besluit van 17 juni 2003 werd afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de toekenning van slachtpremie voor zes runderen, terwijl aanvragen voor tien andere runderen werden afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een overlap in de verblijfsperiodes van de runderen, zoals geregistreerd in het I&R-systeem.

De procedure omvatte een hoorzitting op 25 mei 2005, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. Appellante stelde dat de runderen op 2 mei 2002 van haar bedrijf waren afgevoerd, terwijl verweerder aanvoerde dat de runderen op 1 mei 2002 door een opvolgende houder waren aangemeld. De kern van het geschil draaide om de registratie van de runderen in het I&R-systeem en de vraag of appellante recht had op de slachtpremie.

Het College oordeelde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. Het College vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan appellante diende te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/150 17 augustus 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te X, appellante,
gemachtigde: B,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 20 februari 2004, bij het College binnengekomen op 24 februari 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 januari 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op een bezwaarschrift van appellante tegen een besluit van verweerder van 17 juni 2003 inzake het verstrekken van slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Bij brief van 18 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij griffiersbrief van 22 november 2004 heeft het College verweerder verzocht om een toelichting op het door hem gevoerde beleid. Bij brief van 11 februari 2005 heeft verweerder hierop gereageerd.
Op 25 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb 1999, L 160, blz. 21), is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“Artikel 11
1. Een producent die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie.
(…)
Artikel 21
Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 820/97.”
Bij Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb. 2000, L 204, blz. 1), is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“Artikel 5
De bevoegde autoriteit van de lidstaten zet een gecomputeriseerd gegevensbestand op overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 14 en 18 van Richtlijn 64/432/EG. De gecomputeriseerde gegevensbestanden worden uiterlijk op 31 december 1999 volledig operationeel en bevatten vanaf die datum alle ingevolge genoemde richtlijn vereiste gegevens.
(…)
Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop het een en ander heeft plaatsgevonden. (…)”
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb. 2001, L 327, blz. 11) luidt, voor zover hier van belang:
“Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
(…)
Artikel 36
Berekeningsgrondslag
1. (…)
4. (…)
Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen.
(…)”
De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voor zover hier en ten tijde van belang:
“Artikel 4.6
Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
a. op zijn bedrijf, blijkens het I&R-systeem rund gedurende de aanhoudperiode zijn aangehouden;
b. (…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens Verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 3 mei 2002 de runderen met de ID-codes *, **, ***, ', '', ''' en '''' afgemeld bij het I&R-systeem rund met als afvoerdatum 2 mei 2002. Dezelfde runderen waren door het verzamelbedrijf dat de opvolgende houder was, op 2 mei 2002 aangemeld als aldaar op 1 mei 2002 aangevoerd.
- De genoemde runderen zijn op 2 mei 2002 geslacht. Het abattoir heeft hiervan op 3 mei 2002 melding gedaan aan het I&R-register en daarmee namens appellante een aanvraag voor slachtpremie op grond van de Regeling ingediend.
- Bij besluit van 17 juni 2003 heeft verweerder appellante slachtpremie voor zes runderen toegekend. De aanvragen slachtpremie voor tien andere runderen, waaronder de zeven runderen met de hierboven genoemde registratienummers, werden hierbij afgewezen. Aan zijn beslissing inzake deze zeven runderen legde verweerder ten grondslag dat bij deze runderen een overlap in verblijfsperiodes was geconstateerd, nu deze volgens het I&R-systeem alle waren afgevoerd van het bedrijf van appellante op 2 mei 2002 en aangevoerd door de volgende houder op 1 mei 2005.
- Op 7 juli 2003 heeft appellante een herstelmelding gedaan voor de betreffende zeven runderen en hierbij aangegeven dat deze niet op 2 mei 2002, maar op 1 mei 2002 van zijn bedrijf waren afgevoerd. Deze herstelmelding is op 9 juli 2003 door verweerder verwerkt.
- Eveneens op 7 juli 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het genomen besluit, omdat naar haar mening de hierboven genoemde zeven runderen ten onrechte als niet premiewaardig waren aangeduid.
- Op 27 november 2003 is appellante door verweerder telefonisch gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard en daartoe –samengevat – het volgende overwogen.
Appellante heeft zich, door middel van het indienen van de deelnamemelding voor de slachtpremieregeling, akkoord verklaard met zowel het gebruik van het I&R-systeem rund, alsmede het feit dat het abattoir de daadwerkelijke aanvraag namens haar verzorgt.
Bij de administratieve controle is het I&R-systeem rund leidend.
Ingevolge artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1254/1999, moet een dier om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000.
Artikel 4.6, aanhef en onder c, van de Regeling bepaalt dat de premie de producent slechts wordt verstrekt ten behoeve van runderen die overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens Verordening (EG) nr. 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.
Uit het I&R-systeem rund is gebleken dat de runderen met de ID-codes *, **, ***, ', '' , ''' en '''' op 2 mei 2002 van het bedrijf van appellante zijn afgevoerd. De betreffende runderen zijn op 1 mei 2002 op het bedrijf van de opvolgende houder aangevoerd.
Op grond van deze feiten heeft de teammanager van verweerders agentschap LASER geconstateerd dat er ten aanzien van bovengenoemde runderen geen sprake is van een registratie zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1760/2000. Hierdoor heeft de teammanager de aanvragen voor slachtpremie voor de desbetreffende runderen, op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 en artikel 4.6, aanhef en onder c, van de Regeling afgewezen.
Overeenkomstig het beleid van LASER is appellante in staat gesteld om aan te tonen dat de genoemde runderen op 2 mei 2002 van haar bedrijf zijn afgevoerd. Zowel in het bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting heeft appellante aangegeven dat zij zich heeft vergist in de afvoerdatum.
In het kader van een ordelijke afhandeling van de aanvraag was er tot 1 april 2003 de mogelijkheid om een herstelverzoek in te dienen, zodat de herstelde gegevens in het I&R-systeem rund konden worden meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag voor de slachtpremie 2002.
De herstelmelding is gedaan op 7 juli 2003. Nu deze melding is gedaan na 1 april 2003, kan zij niet worden meegewogen in de beoordeling slachtpremie 2002. De betreffende runderen zijn derhalve niet conform Verordening (EG) nr. 1760/2000 geregistreerd en er is terecht besloten geen premie toe te kennen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep – zakelijk samengevat – het volgende aangevoerd.
De toekenning van de slachtpremie wordt bekend gemaakt middels een betalingsspecificatie, die pas medio juni het volgende jaar wordt verstrekt. De stallijsten die appellante geregeld ontvangt, verschaffen geen informatie omtrent de premiewaardigheid van reeds afgemelde runderen. De specificatie komt pas na veertien maanden, terwijl slechts gedurende een jaar de mogelijkheid bestaat een wijziging door te voeren.
De zeven runderen waar het beroep betrekking op heeft, zijn door appellante afgemeld op 2 mei 2002 en door de verzamelplaats aangemeld op 1 mei 2002. Hieruit blijkt in ieder geval dat de runderen in de tussentijd niet ergens anders zijn gebleven.
Nu LASER zich op het standpunt stelt dat appellante moet bewijzen dat de runderen op 2 mei 2002 van haar bedrijf zijn afgevoerd, wil appellante dit ook doen. Zij heeft na ontvangst van het besluit van 15 januari 2004 contact opgenomen met het bedrijf dat de runderen heeft verzameld. Dit verzamelbedrijf heeft inmiddels door een correctie op de formulieren Rundverblijfplaatsen gemeld dat de dieren op 2 mei 2002 zijn aangevoerd in plaats van op 1 mei 2002. Verder zijn er bij appellante weegbriefjes aanwezig die zijn gedateerd op 2 mei 2002. Ook in het bedrijfsregister is bij de betreffende zeven runderen 2 mei 2002 als afmelddatum gemeld.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de betrokken zeven runderen op 2 mei 2002 van appellantes bedrijf zijn afgevoerd, terwijl de runderen op 1 mei 2002 op het bedrijf van de opvolgende houder, het verzamelbedrijf, zijn aangevoerd, zodat geen sprake is van een registratie als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1760/2000. Gezien het feit dat het onmogelijk is dat de runderen een dag eerder op het verzamelbedrijf zijn aangekomen dan ze op appellantes bedrijf zijn afgevoerd, had verweerder de juistheid van de aan- en afvoermeldingen dienen te verifiëren, te meer nu kennelijke fouten inzake de melding van I&R-gegevens ingevolge artikel 36, vierde lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te allen tijde kunnen worden aangepast.
5.2 Het voorgaande brengt het College tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat het evenmin voldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.3 Het College is niet gebleken dat appellante proceskosten heeft gemaakt, die met toepassing van artikel 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 232 (zegge:
tweehonderdtweeëndertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. H.O. Kerkmeester, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener