ECLI:NL:CBB:2004:AO4265
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- D. Roemers
- W.E. Doolaard
- E.J.M. Heijs
- Rechtspraak.nl
Bindende aanwijzing op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de handhaving daarvan
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 februari 2004 uitspraak gedaan over een beroepschrift van E.ON Trading GmbH tegen een besluit van de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie. Het beroep was ingesteld tegen een bindende aanwijzing die was gegeven op basis van artikel 5, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998. De bindende aanwijzing was het gevolg van vermeende overtredingen door appellante van artikel 5.6.12.1 van de Netcode, waarbij werd gesteld dat appellante in de periode van 22 juni 2001 tot en met 5 juli 2001 259 keer deze bepaling had overtreden. De bindende aanwijzing verplichtte appellante om alle toegewezen importcapaciteit te benutten en de daarover getransporteerde elektriciteit aan de Nederlandse zijde te verhandelen via de Amsterdam Power Exchange (APX).
De procedure begon op 10 oktober 2002, toen appellante haar beroepschrift indiende. Na een aantal schriftelijke uitwisselingen en een zitting op 3 december 2003, waarin beide partijen hun standpunten toelichtten, heeft het College de zaak beoordeeld. Het College oordeelde dat de bindende aanwijzing niet op een juiste juridische basis was gegeven, omdat verweerder ten onrechte had aangenomen dat appellante de genoemde bepaling had overtreden. Het College concludeerde dat de bindende aanwijzing feitelijke grondslag ontbeert en verklaarde het beroep gegrond.
Het College vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit van 14 februari 2002, waarbij het verweerder ook veroordeelde in de proceskosten van appellante. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke juridische grondslagen voor bindende aanwijzingen en de rol van de toezichthoudende autoriteiten in de handhaving van de Elektriciteitswet.