ECLI:NL:CBB:2002:AE2895
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Minister van Economische Zaken inzake energie-investeringsaftrek voor warmtepompinstallatie
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen F.E. A Holding B.V. en de Minister van Economische Zaken. De appellante, F.E. A Holding B.V., had een aanvraag ingediend voor een energieverklaring met betrekking tot een investering in een warmtepompinstallatie. De aanvraag was gedaan op 26 oktober 1999 en betrof een investering die volgens de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 in aanmerking zou moeten komen voor energie-investeringsaftrek. De Minister van Economische Zaken had echter op 28 september 2000 een gedeeltelijke goedkeuring gegeven, waarbij slechts een deel van de kosten voor de energieheipalen in aanmerking werd genomen.
De procedure begon met een beroepschrift dat op 4 april 2001 door het College werd ontvangen, waarin F.E. A Holding B.V. bezwaar maakte tegen het besluit van de Minister. Tijdens de zitting op 26 maart 2002 was de appellante niet aanwezig, maar de gemachtigden van de Minister lichtten het standpunt toe. Het geschil draaide om de vraag of alle 225 energieheipalen in aanmerking moesten komen voor de energie-investeringsaftrek, of slechts de meerprijs van de in de heipalen verwerkte kunststof slangen.
Het College oordeelde dat de 69 betwiste energieheipalen een dragende functie vervulden en daarom niet uitsluitend dienstbaar waren aan de warmtepomp. Dit betekende dat de Minister terecht had geoordeeld dat alleen de meerprijs voor de kunststof slangen in aanmerking kwam voor de aftrek. Het beroep van F.E. A Holding B.V. werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij investeringen in bedrijfsmiddelen de specifieke voorwaarden van de wet en de uitvoeringsregeling in acht te nemen.