202301145/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 januari 2023 in zaak nr. 22/696 in het geding tussen:
[appellante]
en
de leerplichtambtenaar van de gemeente Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft de leerplichtambtenaar het verzoek van [appellante] om inzage van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2021 heeft de leerplichtambtenaar het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De leerplichtambtenaar heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 december 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N. Baouch, advocaat in Amsterdam, en de leerplichtambtenaar, vertegenwoordigd door mr. R. Kurvink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het AVG-verzoek van 22 december 2020 ziet op de persoonsgegevens van de kinderen van [appellante] in de dossiers bij de leerplichtambtenaar.
Bespreking hoger beroep
2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1040, onder 7.1, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Voor zover openbaarmaking wordt verzocht van documenten die niet (meer) bij het bestuursorgaan berusten maar bij het bestuursorgaan hadden behoren te berusten, mag van dit bestuursorgaan worden verwacht dat het al het redelijkerwijs mogelijke doet om deze documenten alsnog te achterhalen. 3. De leerplichtambtenaar heeft in het verweerschrift in beroep uitgelegd hoe is gezocht naar de persoonsgegevens, en gesteld dat inzage is gegeven in alle persoonsgegevens van de kinderen van [appellante] die bij de leerplichtambtenaar aanwezig zijn. [appellante] heeft dat in hoger beroep betwist, en verwezen naar een e-mailwisseling van 21 december 2017 en een e-mailwisseling in de periode 8 mei tot en met 22 mei 2017 die niet op het overzicht van 7 november 2019 voorkomen. Ook heeft zij verwezen naar een e-mail van 2 april 2021 en naar het "Overzicht wat ontbreekt uit LPA van oktober 2015 t/m november 2019". Daaruit zou moeten blijken dat er meer persoonsgegevens zijn verwerkt waarin inzage gegeven had moeten worden.
4. Op de zitting bij de Afdeling bleek dat de [appellante] niet alle documenten had gekregen die de leerplichtambtenaar had bedoeld te sturen. De leerplichtambtenaar heeft toegezegd deze documenten alsnog aan [appellante] toe te sturen. Daarnaast heeft de leerplichtambtenaar erkend dat bepaalde documenten uit de dossiers mogelijk ten onrechte zijn verwijderd, maar dat, afgezien van de nader toe te sturen documenten, inzage is verleend in alle overige gegevens. Deze toelichting komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Dit betekent dat niet meer kan worden nagegaan of in die verwijderde documenten persoonsgegevens van de kinderen van [appellante] werden verwerkt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1040, onder 7.2. Daarom komt de Afdeling tot het oordeel dat het besluit van 3 november 2021 in zoverre onrechtmatig is. Het betoog slaagt dan ook. De informatie valt echter niet te reproduceren en deze procedure kan daar niets aan veranderen. Het college opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen of nader onderzoek te doen, kan er niet toe leiden dat de leerplichtambtenaar alsnog meer inzage geeft in persoonsgegevens van de kinderen van [appellante]. Daarom laat de Afdeling de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover deze ziet op de verwijderde documenten. Het besluit van 3 november 2021 moet in zoverre worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dit besluit in stand te laten. Dit betekent dat de leerplichtambtenaar geen nieuw besluit hoeft te nemen.
6. De leerplichtambtenaar moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 januari 2023 in zaak nr. 22/696, voor zover deze ziet op de verwijderde documenten;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de leerplichtambtenaar van de gemeente Den Haag van 3 november 2021, kenmerk B.3.21.0809.001, voor zover dat ziet op de verwijderde documenten;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt de leerplichtambtenaar van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de leerplichtambtenaar van de gemeente Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
280-1114