ECLI:NL:RVS:2025:983
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 21 augustus 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 januari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 22 februari 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 maart 2025 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet alle vereiste stukken heeft overgelegd, zoals vermeld in bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Hierdoor was de staatssecretaris gerechtigd om de aanvraag zonder voorlegging aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland af te wijzen. De rechtbank oordeelde ook dat de minister van horen mocht afzien, omdat de vreemdeling geen steekhoudende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van de stukken.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 maart 2025.