ECLI:NL:RVS:2025:972
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
Op 11 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en verzocht om opheffing van een inreisverbod. Deze aanvraag werd op 18 september 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 19 december 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond.
In hoger beroep, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, werd de uitspraak van de rechtbank aangevochten. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2025.