ECLI:NL:RVS:2025:929
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 juni 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder, op 14 februari 2023, een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Dit verzoek werd afgewezen. Vervolgens verklaarde de staatssecretaris op 7 juni 2023 het bezwaar van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 24 december 2024, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is beantwoord. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.