ECLI:NL:RVS:2025:881

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
202301509/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in Nieuwerkerk aan den IJssel

Op 5 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep over een omgevingsvergunning die op 17 juli 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas is verleend aan [partij] voor de uitbreiding van zijn woning op het perceel [locatie 1] te Nieuwerkerk aan den IJssel. [appellant A] en [appellant B], bewoners van een nabijgelegen perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen voor een aantasting van hun privacy door inkijk in hun achtertuin en woning door de realisatie van dakkapellen. De rechtbank Den Haag heeft eerder hun beroep ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Afdeling heeft de zaak op 22 januari 2025 behandeld. De appellanten hebben aangevoerd dat hun belangen onevenredig worden geschaad door de vergunning, maar de Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van hun privacy. De Afdeling heeft daarbij de stedelijke context en de afstand van de dakkapel tot de perceelsgrens in overweging genomen. Ook is overwogen dat de uitbreiding van de woning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ondanks dat de woning dichter op de erfgrens staat dan eerder vergund.

De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202301509/1/R3.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2023 in zaak nr. 21/996 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2020 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie 1] te Nieuwerkerk aan den IJssel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 januari 2021 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2025, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandsverlener in Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Kruk en M.J. Hoogendoorn, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij], bijgestaan door mr. R. Kegge, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 april 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [partij] heeft op 20 april 2020 een vergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de bovenverdieping van zijn woning op het perceel. Hierbij wordt het bestaande dakvlak doorgetrokken en wordt in het nieuwe dak aan beide zijden een dakkapel gerealiseerd.
In afwijking van de beheersverordening "Nieuwerkerk aan den IJssel" wordt de uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak en te dicht op de perceelgrens gerealiseerd. Het college heeft omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Het heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
[appellant A] en [appellant B] wonen op het perceel [locatie 2] en hebben bezwaren tegen het bouwplan. Volgens hen zal door het doortrekken van het dakvlak en het realiseren van de dakkapellen sprake zijn van inkijk in hun achtertuin en woning. Zij vrezen voor een aantasting van hun privacy.
Relevante regelgeving
2.1.    Voor het perceel geldt de beheersverordening "Nieuwerkerk aan den IJssel". Ingevolge artikel 2 van de beheersverordening gelden voor het perceel de voorschriften (nu: regels) en de plankaart (nu: verbeelding) van het bestemmingsplan "Zuidplaspolder"
Artikel 15.3.1 van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in sub d;
[…]
g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen bedraagt minimaal 2,5 meter."
Artikel 3.1 van de Beleidsregels "Planologische kruimelgevallen gemeente Zuidplas" luidt:
"De volgende algemene regels zijn van toepassing:
a) De belangen van gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;"
Toetsingskader
3.       Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Hoger beroep
Belangen
4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hun belangen niet onevenredig worden geschaad. Ze voeren hiertoe aan dat ze eerst vrijwel geen enkele inkijk in hun achtertuin hadden, maar dat dit met de realisering van het bouwplan beduidend anders zal worden. Volgens [appellant A] en Van Ruinen wonen ze weliswaar in een stedelijke omgeving, maar had het college gewicht moeten toekennen aan het feit dat zij door het bouwplan onevenredig in hun belangen worden geschaad. Zij wijzen in dit verband op de door hen overgelegde foto’s waaruit blijkt dat met de realisering van het bouwplan inkijk in hun achtertuin ontstaat.
4.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [appellant A] en [appellant B] niet onevenredig worden geschaad. Daarbij betrekt de Afdeling het standpunt van het college, zoals nader toegelicht, dat in een stedelijke omgeving een zekere beperking van de privacy door bouwplannen van anderen niet kan leiden tot de conclusie dat de privacy onevenredig wordt geschaad. In dit geval is volgens het college van zo'n onevenredige aantasting geen sprake omdat het raam in de dakkapel voor een slaapkamer voor een van de kinderen van [partij] is en een slaapkamer minder intensief wordt gebruikt dan bijvoorbeeld een woonkamer of keuken, dat het raam zich op borsthoogte bevindt zodat er niet makkelijk uit kan worden gekeken en voorts is gerealiseerd op een afstand groter dan 2 m vanaf de perceelgrens, en aldus voldoet aan artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.
Het betoog slaagt niet.
Ruimtelijke ordening
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening de omgevingsvergunning heeft verleend. Ze voeren hiertoe aan dat dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de woning zelf in afwijking van de destijds verleende vergunning op 1,35 m van de erfgrens is gebouwd in plaats van de vergunde 2 m. Bij de beoordeling of het doortrekken van het dakvlak op de eerste verdieping in strijd is met een goede ruimtelijke ordening moet hier volgens [appellant A] en [appellant B] groot gewicht aan worden toegekend.
5.1.    De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het college zich op inzichtelijke wijze en in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij heeft het college gevolgd in zijn standpunt dat aan het doortrekken van de woning ruimtelijk en stedenbouwkundig meer belang wordt gehecht. Daarbij heeft de rechtbank gewezen op het feit dat de woning op het perceel wordt doorgetrokken en zich dan over de gehele lengte op dezelfde afstand van de perceelsgrens bevindt en het feit dat de achtergevel van het nieuwe hoofdgebouw vrijwel gelijk komt te liggen met de achtergevel van de woning van [appellant A] en [appellant B].
5.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening de omgevingsvergunning heeft verleend. Daarbij betrekt de Afdeling, net zoals de rechtbank, het standpunt van het college dat de omstandigheid dat de woning dichter op de erfgrens staat dan vergund geen afbreuk doet aan een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige samenhang. Juist als de uitbreiding niet aansluit op de bestaande woning zal er volgens het college sprake zijn van een verstoring van de ruimtelijke en stedenbouwkundige samenhang, omdat dan sprake zal zijn van een verspringing in het dak aan de achterzijde bij de uitbreiding en niet langer sprake zijn van een rechte woning richting de achterzijde van het perceel.
Het betoog slaagt niet.
Redelijke eisen van welstand
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies van de Welstandscommissie van 17 februari 2022 niet inzichtelijk of ondeugdelijk is en dat het college hier daarom geen doorslaggevende betekenis aan heeft mogen toekennen. Zij voeren hiertoe aan dat dat de welstandscommissie de maatvoering van de dakkapellen de bouwtekeningen niet juist heeft geduid. Zij voeren ook aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun betoog dat de massa van de woning na uitvoering van het bouwplan niet meer in verhouding staat tot de omliggende woningen. Volgens [appellant A] en [appellant B] is het bouwplan in strijd met de Welstandsnota Zuidplas 2015.
6.1.    [appellant A] en [appellant B] hebben de hoger beroepsgrond, voor zover deze ziet op het betoog dat de welstandscommissie de maatvoering op de bouwtekeningen niet juist heeft geduid, ter zitting ingetrokken.
6.2.    Wat betreft het betoog dat de bouwmassa van het plan niet meer in verhouding staat tot de omliggende woningen, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3875, toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zij zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, of, als het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. Het college is hier bereid om voor de uitbreiding van de woning buiten het bouwvlak en te dicht op de perceelgrens een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, hetgeen de massa van de woning bepaald. Dat betekent dat de omvang van het bouwplan bij de welstandstoets moet worden gerespecteerd en dat daarin geen grond kan zijn gelegen voor een negatief welstandsoordeel. Aan een inhoudelijk beoordeling van het welstandsadvies over de massa van de woning wordt dus niet toegekomen.
6.3.    De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie van 17 februari 2022 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijk eisen van welstand.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025
473-1139