ECLI:NL:RVS:2025:852

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
202307509/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan Buitengebied Boskoop - elfde wijziging

Op 5 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant] beroep had ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. Dit besluit, genomen op 10 oktober 2023, betrof de vaststelling van het wijzigingsplan ‘Buitengebied Boskoop - elfde wijziging’. Dit plan maakt functieverandering van sierteeltlocaties mogelijk, in combinatie met de bouw van woningen en de omzetting van bedrijfswoningen naar plattelandswoningen. [appellant] was van mening dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de plannen voor het perceel [locatie 1] te Boskoop, waar een bestaande loods omgezet zou worden in een woning. Hij betoogde dat deze verandering het karakter van het bebouwingslint zou aantasten en dat de woning dichter bij zijn perceel zou komen te liggen.

De Afdeling heeft de zaak op 31 januari 2025 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting is [appellant] verschenen, evenals het college, vertegenwoordigd door ing. R. Prins. De Afdeling heeft overwogen dat het college de wettelijke vereisten voor de procedure heeft nageleefd en dat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen. De Afdeling concludeerde dat de mogelijk gemaakte woning het karakter van het bebouwingslint niet wezenlijk zou veranderen en dat het college niet onterecht had geoordeeld dat het woon- en leefklimaat van [appellant] niet onevenredig zou worden aangetast.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van [appellant] ongegrond verklaard en bepaald dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.

Uitspraak

202307509/1/R3.
Datum uitspraak: 5 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft het college het wijzigingsplan ‘’Buitengebied Boskoop - elfde wijziging’’ vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door ing. R. Prins, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpwijzigingsplan is op 9 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wijzigingsplan heeft betrekking op diverse plekken in Boskoop en maakt functieverandering van sierteeltlocaties in combinatie met de bouw van woningen alsmede de omzetting van bedrijfswoningen naar plattelandswoningen mogelijk. [appellant] kan zich niet verenigen met de plannen voor het perceel [locatie 1] te Boskoop (hierna: het perceel). Op dit perceel wordt het in het kader van de functieverandering van het perceel mogelijk gemaakt een bestaande loods om te zetten in een woning.
Toetsingskader
3.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Beoordeling beroepsgronden
4.       [appellant] stelt dat hij persoonlijk niet is geïnformeerd over het plan om de loods op het perceel om te zetten in een woning.
4.1.    In de wet is geregeld dat een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan wordt voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure is [appellant] in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Dat heeft hij ook gedaan. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde procedure. Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betwist dat de opmerking in de toelichting bij het plan dat de sierteeltpercelen, gelegen achter de [locatie 2]-[locatie 3], zijn verkocht, juist is. In het kadaster is hier namelijk niets van te vinden.
5.1.    Het college heeft toegelicht dat er een mondelinge overeenkomst is ter aankoop van deze percelen, met als ontbindende voorwaarde het onherroepelijk worden van het plan. De percelen zijn daarom nog niet geleverd en de eigendomsoverdracht heeft dus nog niet plaatsgevonden.
5.2.    Nu [appellant] de toelichting van het college niet heeft weersproken, gaat de Afdeling ervan uit dat de betrokken percelen wel zijn verkocht, maar nog niet zijn geleverd. Daarom is in het kadaster hier nog niets over opgenomen. Niet gebleken is dus dat de passage in de toelichting over de verkoop onjuist is. Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt verder dat een woning op de plek van de loods het karakter van het bebouwingslint zal veranderen. De woning komt dichter bij zijn perceel en door het omzetten van de loods in een woning zal ook het gebruik van het perceel anders worden.
6.1.    Het college mocht zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt stellen dat de mogelijk gemaakte woning het karakter van het bebouwingslint niet wezenlijk zal veranderen. Het bebouwingslint ter plaatse bestaat van oudsher uit woningen voor op de kavel, op afstand van de weg en evenwijdig aan de kavelgrenzen, met daarachter bedrijfsbebouwing in de vorm van loodsen of ondersteunend glas. Tussen de woningen door is zicht op de kwekerijen. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat dit karakter met het plan in stand blijft. Door de nieuwe woning achter de woning voor op de kavel te situeren wordt het ruimtelijke karakter van het lint, woningen met daarachter bebouwing, behouden. Dat de woning ten opzichte van de loods meer westelijk kan worden geplaatst, betekent niet dat het zicht tussen de aan de weg gelegen woningen op de achtergelegen kwekerijen wezenlijk verandert.
De verschuiving van het bouwvlak richting de woning van [appellant] en de verandering van de bestemming in wonen maakt bovendien niet dat het college heeft moeten oordelen dat daarmee het woon- en leefklimaat van [appellant] onevenredig wordt aangetast. Het plan maakt een woning van 750 m3 mogelijk met een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 10 meter op een afstand tot de woning van [appellant] van minimaal ongeveer 27 meter, terwijl tussen het perceel waar de nieuwe woning is voorzien en het perceel van [appellant] nog een brede sloot ligt. Het betoog slaagt niet.
7.       Ook betoogt [appellant] dat er onvoldoende duidelijkheid is of het plan voldoende rekening houdt met de cultuurhistorische waarde van de loods.
7.1.    De Afdeling overweegt dat het ontwerpplan nog uitging van sloop van de loods. Dat is naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] in het plan aangepast. De regels uit het parapluplan Cultuurhistorie zijn nu op de loods van toepassing. Dat plan beoogt cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te beschermen en geeft daar regels voor. Op die wijze wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarde van de loods. Nu [appellant] in beroep niet heeft onderbouwd of toegelicht waarom de regels van het parapluplan Cultuurhistorie het cultuurhistorisch karakter van de loods onvoldoende waarborgen, heeft de Afdeling geen aanknopingspunten om te oordelen dat bij het realiseren van het plan onvoldoende rekening zal worden gehouden met het cultuurhistorisch karakter van de loods. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       Het college hoeft geen proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van J.M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025