ECLI:NL:RVS:2025:84
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling
Op 15 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling en zijn referent tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op 19 maart 2021 plaatsvond. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 26 november 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank op 22 april 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
De vreemdeling en zijn referent, vertegenwoordigd door mr. B.H. Werink, hebben hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Q. Boon, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.