ECLI:NL:RVS:2025:761

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
202300429/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor verbouwing tot appartementen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 23 november 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand aan de [locatie] in Eindhoven tot zes appartementen. Het pand, dat momenteel bestaat uit een winkelruimte op de begane grond en een bovenwoning, zou worden uitgebreid om de appartementen te realiseren. Het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2020' staat echter alleen bestaande woningen toe, en zowel [appellant] als het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven zijn het erover eens dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan, omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing was. [appellant] betoogde dat de reguliere procedure van toepassing was en dat de vergunning van rechtswege was verleend, omdat de aanvraag te laat was behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2024 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.I.P. Jeltema, en het college werd vertegenwoordigd door B. Timmermans.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat geen vergunning van rechtswege was verleend. De Afdeling bevestigde dat bij de beoordeling van de aanvraag ook de eisen van het bestemmingsplan in acht moesten worden genomen, en dat de uitbreiding van het hoofdgebouw in dit geval niet zonder meer kon worden vergund. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300429/1/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Eindhoven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 23 november 2022 in zaak nr. 22/2251 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een pand tot zes appartementen aan de [locatie] in Eindhoven.
Bij uitspraak van 23 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat in Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door B. Timmermans, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.       Relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die hiervan deel uitmaakt.
Inleiding
3.       [appellant] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor een verbouwing op het perceel aan de [locatie] in Eindhoven. Het pand op dit perceel bestaat op de begane grond uit een winkelruimte. Op de verdieping bevindt zich een bovenwoning. Het bouwplan voorziet in de realisatie van zes appartementen in het gehele pand. Om de appartementen mogelijk te maken wordt het pand uitgebreid.
Voor de [locatie] geldt het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2020" en op grond hiervan geldt de bestemming "Gemengd". In de bestaande woning mag worden gewoond.
Het hoofdgebouw wordt binnen de bestemming "Gemengd" uitgebreid. [appellant] en het college zijn het erover eens dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de oppervlakte en het volume toenemen en omdat meer woningen worden gerealiseerd dan planologisch zijn toegestaan. Dit betekent dat bij de beoordeling van de aanvraag artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo van toepassing is.
4.       Volgens het college is er geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan, omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo van toepassing is. De aanvraag gaat namelijk over een bouwplan waarvoor afgeweken moet worden van het bestemmingsplan en toepassing moet worden gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 3° van de Wabo.
5.       Volgens [appellant] is de reguliere procedure van toepassing, omdat de vergunning verleend kan worden met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo. Onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), de relevante algemene maatregel van bestuur, kunnen volgens hem namelijk gecombineerd worden toegepast. Omdat te laat beslist is op de aanvraag is een vergunning van rechtswege ontstaan, op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen).
De uitspraak van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] over het niet tijdig bekendmaken van de volgens hem van rechtswege verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
Het betoog van [appellant] dat de reguliere procedure van toepassing is op de verlening van de omgevingsvergunning, omdat vrijstelling van het bestemmingsplan verleend kan worden door de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor gecombineerd toe te passen, volgt de rechtbank niet.
In dit geval wordt een hoofdgebouw, dat mede als woning in gebruik is, uitgebreid. Dit valt onder de definitie van bijgebouw in artikel 1, onderdeel 1, van Bijlage II bij het Bor. De uitbreiding gaat over de realisering van zes appartementen. Omdat volgens het geldende bestemmingsplan ter plaatse alleen bestaande woningen zijn toegestaan, neemt door de uitbreiding het aantal woningen toe. Op grond van artikel 5, van bijlage II bij het Bor, kan onderdeel 1 van artikel 4 niet worden toegepast.
Het hoger beroep
7.       [appellant] is van mening dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, omdat artikel 4, aanhef en onderdelen 1 en 9, van bijlage II van het Bor in dit geval in combinatie kunnen worden toegepast. Bij de toepassing van onderdeel 1 blijft het aantal woningen gelijk, omdat met dit onderdeel alleen de uitbreiding van het hoofdgebouw vergund wordt. Daarna moet getoetst worden aan onderdeel 9 en op grond daarvan vindt de functiewijziging plaats van de winkel met bovenwoning naar zes appartementen in het gehele pand. De eis van artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor is niet van toepassing bij onderdeel 9. Uit de uitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2639, onder 3.1 volgt volgens hem ook dat bij een gecombineerde toepassing van onderdelen 1 en 9, het verbod van artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor niet van toepassing is. Volgens hem is in deze zaak een vergelijkbare situatie aan de orde en heeft de rechtbank daar ten onrechte geen rekening mee gehouden.
8.       De Afdeling is van oordeel dat geen vergunning van rechtswege is verleend, zodat het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd.
[appellant] heeft gelijk dat een gecombineerde toepassing van de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II van het Bor mogelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:819, onder 5.1, 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2639, onder 3.1, en 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3590, onder 4.2).
Anders dan [appellant] stelt, moet in dit geval echter wel getoetst worden aan de eis van artikel 5, eerste lid, van deze bijlage, omdat dit artikel geldt bij toepassing van onderdeel 1. Bij de beoordeling van deze aanvraag wordt ook met de toepassing van onderdeel 1 van de bijlage afgeweken van de planregels, omdat met de uitbreiding van het hoofdgebouw mogelijk wordt gemaakt om het aantal woningen te vergroten. De omstandigheid dat artikel 5 niet geldt bij toepassing van onderdeel 9 van artikel 4, doet hier niet aan af, omdat onderdeel 1 ook (tegelijkertijd) wordt toegepast. De Afdeling wijst er in dit verband op dat er geen sprake is van een toetsing in volgorde, zoals [appellant] veronderstelt.
De Afdeling volgt verder niet het betoog van [appellant] dat uit de hiervoor genoemde uitspraak van 4 oktober 2017 een andere conclusie zou volgen. In die uitspraak was sprake van de uitbreiding van een bestaande schuur, waarbij deze uitbreiding niet zelf een woning mogelijk maakte.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
723-1074
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
•       a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
o        1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
o        2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
o        3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Artikel 3.10
1 Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
•       a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°;
(…)
Besluit omgevingsrecht, Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen; (…)
o
Artikel 5
1. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:
a.       de artikelen 2, onderdelen 3 en 22, en 3, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
b.       artikel 4, onderdeel 1, voor zover het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
c.       artikel 4, onderdelen 9 en 11. (…)