202406872/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Utrecht (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 2 mei 2024 heeft de Examencommissie Geneeskunde van de Universiteit Utrecht (hierna: de examencommissie) een verzoek van [appellant] om verlenging van de geldigheidsduur van de studieresultaten voor Blok Blauw en Keuzemaster 1 gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen.
Bij beslissing van 7 oktober 2024 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2024, waar [appellant] via een videoverbinding is verschenen, in de zittingszaal bijgestaan door mr. N. van de Ven, advocaat in Moergestel. Namens het CBE hebben dr. G.J.E. Rinkel en C. Bakirhan LLM via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. [appellant] volgt sinds 2018 in deeltijd de masteropleiding Geneeskunde CRU+ aan de Universiteit Utrecht. Op 5 april 2024 heeft hij de examencommissie verzocht om de geldigheidsdatum van de studieresultaten voor Blok Blauw en Keuzemaster 1 te verlengen tot 2 april 2029. Hij bevond zich toen in het tweede jaar van zijn masteropleiding. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn verzoek gewezen op door hem opgelopen studievertraging die het gevolg is van persoonlijke omstandigheden, organisatorische problemen bij de opleiding en capaciteitsproblemen bij het volgen van coschappen als gevolg van de coronapandemie.
2. Bij de beslissing van 2 mei 2024 heeft de examencommissie de geldigheidsduur van de studieresultaten van Blok Blauw en Keuzemaster 1 vanwege de persoonlijke omstandigheden van [appellant] verlengd tot 31 augustus 2025 en het verzoek afgewezen voor zover het de verlenging tot 2 april 2029 betreft, omdat nog niet bekend is wanneer [appellant] zal afstuderen en deze datum te ver in de toekomst ligt. Ook kan de examencommissie vanwege een geplande curriculumherziening per september 2025 niet beoordelen of de getentamineerde kennis en het getentamineerde inzicht daarna nog actueel zijn. [appellant] kan indien nodig rond 31 augustus 2025 opnieuw een verzoek tot verlenging van de behaalde studieresultaten doen, zodat de examencommissie op dat moment opnieuw kan beoordelen of de getentamineerde kennis en het getentamineerde inzicht aantoonbaar verouderd zijn, aldus de examencommissie.
3. Bij de beslissing van 7 oktober 2024 heeft het CBE de beslissing van de examencommissie van 2 mei 2024 in stand gelaten. Het CBE heeft zich op het standpunt gesteld dat de algemene geldigheidsduur van studieresultaten op grond van artikel 5.12, eerste lid, van de Onderwijs- en Examenregeling 2023-2024 Masteropleiding Geneeskunde CRU+ (hierna: de OER) vijf jaar is en dat dit niet onredelijk is. [appellant] heeft medegedeeld dat hij verwacht nog vijf jaar nodig te hebben voor het afronden van het resterende deel van de opleiding. Daardoor zal hij de opleiding niet binnen het huidige curriculum kunnen afronden. Het is niet ondenkbaar dat er daardoor hiaten in zijn kennis ontstaan. De verlenging van de geldigheid van de studieresultaten tot 31 augustus 2025 biedt [appellant] in ieder geval duidelijkheid tot de geplande curriculumherziening, waarvan nu nog niet duidelijk is welke overgangsmaatregelen daarbij zullen gelden. Omdat het [appellant] vrijstaat om dan opnieuw een verzoek tot verlenging van de geldigheid van de studieresultaten te doen, mocht de examencommissie volgens het CBE volstaan met een verlenging tot 31 augustus 2025.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. [appellant] betoogt dat het CBE onvoldoende heeft gemotiveerd dat een algemene geldigheidsduur van studieresultaten van vijf jaar niet onredelijk is. Studieresultaten zijn in beginsel onbeperkt geldig. Op grond van artikel 7.10, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) kan de geldigheidsduur uitsluitend worden beperkt als de getentamineerde kennis of het getentamineerde inzicht aantoonbaar is verouderd. Het CBE heeft in de beslissing van 7 oktober 2024 niet gemotiveerd welke studieresultaten na 31 augustus 2025 verouderd zullen zijn. Ook is niet gemotiveerd hoe zijn persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling zijn betrokken en waarom het belang van het voorkomen van veroudering van kennis zwaarder weegt. Dit maakt dat de beslissing van het CBE in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. [appellant] wijst verder op de e-mail van de examencommissie van 2 april 2024, waarin volgens hem een toezegging over de geldigheid van de studieresultaten tot de datum van afstuderen staat. De verlenging van de geldigheidsduur tot 31 augustus 2025 is daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel. Dat tenslotte in het studie-informatiesysteem Osiris alleen de geldigheid tot een specifieke datum en niet tot het moment van afstuderen kan worden vastgelegd is niet relevant, omdat het de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling is om studieresultaten adequaat vast te leggen en te beheren, aldus [appellant].
5.1. De bevoegdheid tot het beperken van de geldigheidsduur van tentamenresultaten is vastgelegd in artikel 7.10, vierde lid, van de WHW. Deze bevoegdheid is uitgewerkt in artikel 5.12, eerste lid, van de OER, waarin de geldigheidsduur van behaalde cursussen is bepaald op vijf jaar.
5.2. In de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:152, is de Afdeling aangesloten bij de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO) van 19 juli 2022 (CBHO 2022/020) over de beperking van de geldigheidsduur van tentamenresultaten. Daarin heeft het CBHO geoordeeld dat een categorale benadering met een termijn, waarvan in voorkomende gevallen kan worden afgeweken, een toegestane invulling is van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 7.10, vierde lid, van de WHW. De in die bepaling opgenomen woorden ‘aantoonbaar verouderd’ brengen niet met zich dat de onderwijsinstelling van geval tot geval gehouden zou zijn te beoordelen of bepaalde kennis is verouderd. 5.3. Het CBE heeft toegelicht dat voor de geldigheidsduur van studieresultaten in de OER is aangesloten bij de geldigheidsduur van de inschrijving in het huisarts- of specialistenregister. Een dergelijke inschrijving vervalt na vijf jaar, tenzij de desbetreffende arts kan aantonen dat zijn of haar kennis nog steeds actueel is door het gevolgd hebben van voldoende bij- en nascholing. De Afdeling is van oordeel dat het, nu het de studie geneeskunde betreft, niet onredelijk is dat het CBE eisen stelt aan de actualiteit van kennis en inzicht en daarvoor aansluit bij eenzelfde termijn als die welke geldt voor de geldigheidsduur van de inschrijving in het huisarts- of specialistenregister, welke vervalt als de desbetreffende arts niet kan aantonen dat zijn kennis en vaardigheden nog steeds actueel zijn. De examencommissie heeft de geldigheid van de studieresultaten verlengd tot 31 augustus 2025, omdat zij het aannemelijk acht dat de resultaten op dat moment nog niet zijn verouderd. Vanwege de geplande curriculumherziening per september 2025 kon zij ten tijde van de beslissing op het verzoek niet beoordelen of de getentamineerde kennis en het getentamineerde inzicht ook na die datum nog actueel zouden zijn. Daarmee is de afwijzing van het verzoek om de geldigheidsduur tot na die datum te verlengen voldoende gemotiveerd. De examencommissie heeft [appellant] gewezen op de mogelijkheid om indien nodig rond 31 augustus 2025 opnieuw een verzoek tot verlenging van de behaalde studieresultaten te doen. Op dat moment kan de examencommissie beoordelen of een verdere verlenging van de geldigheidsduur, gelet op het dan te beoordelen actualiteitsgehalte van de studieresultaten en de studievoortgang van [appellant] in het licht van het gewijzigde curriculum, aangewezen is. Dat [appellant] tegen die tijd van deze mogelijkheid gebruik kan maken, maakt mede gezien het belang dat is gemoeid met het actueel houden van medische kennis en vaardigheden in de gezondheidssector dat de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek niet onevenredig is.
5.4. Wat betreft het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling het volgende.
5.5. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
5.6. [appellant] beroept zich op een passage in een e-mail van 2 april 2024. In die e-mail verwijst de examencommissie [appellant] voor het indienen van een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van studieresultaten naar een formulier op de website van de Universiteit Utrecht. In de e-mail staat de volgende passage:
"Voor de aanvraag van verlenging van de geldigheidsduur van resultaten wordt u in het formulier vanzelf verzocht aan te geven wat uw verwachte afstudeerdatum is. Indien de examencommissie besluit de behaalde resultaten te verlengen, zal de verlenging zijn tot de verwachte afstudeerdatum."
5.7. [appellant] heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een toezegging waaruit hij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de examencommissie uit zou gaan van de door hem beoogde datum van afstuderen, 2 april 2029 en de geldigheid van de studieresultaten zou verlengen tot die datum. De e-mail van 2 april 2024 bevat een algemene voorlichting over hoe een verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur van studieresultaten moet worden ingediend en hoe de examencommissie in het algemeen met dergelijke verzoeken omgaat. Gegeven de context waarin de e-mail is geschreven is deze e-mail dan ook niet toegesneden op de concrete situatie van [appellant], waarbij door hem een afstudeerdatum wordt aangehouden die aanzienlijk later valt dan de einddatum van het reguliere curriculum. De door [appellant] aangehaalde passage bevat derhalve geen toezegging dat de examencommissie in zijn specifieke geval de studieresultaten zal verlengen tot de door hem beoogde afstudeerdatum.
5.8. De betogen falen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.10
[…]
4. Het instellingsbestuur kan de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens beperken, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur in een individueel geval te verlengen. De geldigheidsduur van een met goed gevolg afgelegd tentamen kan uitsluitend worden beperkt, indien de getentamineerde kennis of het getentamineerde inzicht aantoonbaar verouderd is, of indien de getentamineerde vaardigheden aantoonbaar verouderd zijn. Het instellingsbestuur stelt nadere regels vast omtrent de uitvoering van dit lid en over de wijze waarop bij het beperken van de geldigheidsduur in redelijkheid rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 7.51, tweede lid. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens wordt in geval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, ten minste verlengd met de duur van de op grond van artikel 7.51, eerste lid, toegekende financiële ondersteuning.
Artikel 7.13
[…]
2. In de onderwijs- en examenregeling worden, onverminderd het overigens in deze wet terzake bepaalde, per opleiding of groep van opleidingen de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens. Daaronder worden ten minste begrepen:
[…]
k. de nadere regels bedoeld in artikel 7.10, vierde lid,
[…]
Onderwijs- en Examenregeling 2023-2024 Masteropleiding Geneeskunde CRU+
Artikel 5.12
1. De geldigheidsduur van behaalde cursussen is vijf jaar. Indien de getentamineerde kennis of het getentamineerde inzicht na deze termijn aantoonbaar verouderd is, of indien de getentamineerde vaardigheden na deze termijn aantoonbaar verouderd zijn, kan de examencommissie een aanvullende dan wel een vervangende toets opleggen.
[…]