ECLI:NL:RVS:2024:152

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
202304904/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing examencommissie Tilburg Law School over geldigheid studieresultaten en aanvullende eisen voor masterdiploma

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellant] tegen de beslissing van de examencommissie van de Tilburg Law School, die op 2 februari 2023 heeft vastgesteld dat de studieresultaten van drie vakken waren verlopen. Hierdoor moest [appellant] aanvullende eisen voldoen om de graad ‘meester in de rechten’ te behalen. [appellant] had in 2014-2015 de masteropleiding fiscaal recht gestart en had bijna alle vakken behaald, met uitzondering van de masterscriptie. In het studiejaar 2022-2023 heeft hij zijn scriptie succesvol verdedigd op 30 januari 2023, maar ontving hij geen diploma. De examencommissie oordeelde dat de geldigheid van zijn studieresultaten nadelig was verlopen, wat leidde tot de oplegging van aanvullende eisen.

In beroep stelde [appellant] dat hij met de verdediging van zijn scriptie ook het masterexamen had afgelegd. Hij betoogde dat de beslissing van de examencommissie te laat was en niet in lijn met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Onderwijs en Examenregeling (OER) van de Tilburg Law School. Het college van beroep voor de examens verklaarde het administratief beroep ongegrond, waarop [appellant] in beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de examencommissie op het moment van de beslissing bevoegd was en dat de besluitvorming zorgvuldig was. De Afdeling oordeelde dat de examencommissie de geldigheid van de tentamens mocht beperken en dat de beslissing niet onzorgvuldig tot stand was gekomen. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

202304904/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van Tilburg University (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 2 februari 2023 heeft de examencommissie van de Tilburg Law School (hierna: de examencommissie) vastgesteld dat de studieresultaten van drie vakken waren verlopen en dat [appellant] voor het behalen van de graad ‘meester in de rechten’ aan aanvullende eisen moest voldoen.
Bij beslissing van 14 juni 2023 heeft het college heeft het hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellant] digitaal, fysiek bijgestaan door [gemachtigde],  en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J. Damsteegt-Boom, mr. G. Soijer-Pepping en mr. H. Faqiri, zijn gehoord. Verder is mr. J.A.C. Schlejen namens de examencommissie gehoord.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.       [appellant] is in 2014-2015 begonnen met de masteropleiding fiscaal recht. In dat studiejaar heeft hij bijna alle vakken behaald, met uitzondering van de masterscriptie met de bijbehorende verdediging. In het studiejaar 2022-2023 is hij tot afronding van die scriptie gekomen en heeft hij een mondelinge verdediging aangevraagd. Hij heeft zijn scriptie op 30 januari 2023 succesvol verdedigd. Op dat moment heeft hij echter niet zijn masterdiploma gekregen. Op 2 februari 2023 laat de examencommissie hem weten dat de, eerder aangekondigde, afweging over de geldigheid van zijn (verlopen) studieresultaten nadelig voor hem uitpakt. Daarom worden aanvullende eisen opgelegd waaraan hij moet voldoen voordat aan hem een graad wordt verleend.
2.1.    [appellant] stelt in beroep dat hij met het afleggen van de mondelinge verdediging van zijn masterscriptie ook tegelijk het masterexamen heeft afgelegd. Dat betekent dat hij deze op 30 januari 2023 succesvol heeft behaald. De beslissing van de examencommissie van 2 februari 2023 over de geldigheidsduur van zijn vakken is naar zijn mening te laat. Hij betoogt verder dat het nemen van deze beslissing na de verdediging van zijn scriptie niet past in de systematiek van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) en de Onderwijs en Examenregeling van de eenjarige masteropleidingen van de Tilburg Law School collegejaar 2022-2023 (hierna: de OER). Daarbij vindt hij dat het niet verlengen van de geldigheidsduur van zijn tentamens in strijd is met het doel van de wetswijziging in 2018. Deze wetswijziging had tot doel te voorkomen dat studenten werden geconfronteerd met een te lichtvaardige invulling van de mogelijkheid om de geldigheid van tentamenresultaten te beperken. De beslissingen van 2 februari 2023 en 14 juni 2023 zijn daarom onzorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. Ook betoogt [appellant] dat  het onevenredig is dat hij alle vakken over moet doen en niet slechts de nieuwe onderwerpen. Tot slot voert [appellant] aan dat uit de beslissing van 2 februari 2023 niet blijkt welk bestuursorgaan deze heeft genomen.
2.2.    Het college stelt zich op het standpunt dat de examencommissie terecht veel waarde hecht aan de wettelijk taak om de kwaliteit van tentamens en examens te waarborgen en daarmee de waarde van afgegeven diploma’s en graden. De examencommissie heeft van haar bevoegdheid overeenkomstig de bestaande regelgeving gebruikgemaakt. Daarnaast kan volgens het college de beslissing over de verlopen geldigheidsduur van de vakken geen verassing zijn geweest. [appellant] is zelfs kort voor de mondelinge verdediging erop geattendeerd dat de examencommissie de geldigheid van zijn resultaten nog zou beoordelen. Volgens het college was de besluitvorming zorgvuldig, mede omdat door de examencommissie eerst informatie aan de vakdocenten is gevraagd. Dit laatste blijkt weliswaar niet duidelijk uit de beslissing van 2 februari 2023, maar dit maakt niet dat die beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.3.    De Afdeling ziet zich gesteld voor twee vragen. Mocht de examencommissie de beslissing nemen op het moment dat ze dit deed? En is deze beslissing zorgvuldig tot stand gekomen? Beide vragen worden bevestigend beantwoord. Dit licht de Afdeling hieronder toe.
Mocht de examencommissie de beslissing op dat moment nemen?
3.       Ingevolge artikel 7.3, derde lid, van de WHW is aan elke opleiding een examen en aan elke onderwijseenheid een tentamen verbonden. Artikel 7.10a, eerste lid, van de WHW schrijft voor dat een graad wordt verleend aan degene die het afsluitende examen van de masteropleiding succesvol heeft afgerond. Kort gezegd omvat het examen alle tentamens van de opleiding en de daaraan gestelde eisen op het moment dat het examen wordt behaald. Wat als masterexamen heeft te gelden binnen de masteropleiding fiscaal recht is in artikel 4.16 van de OER uitgewerkt. Een masterscriptie, die kan worden aangemerkt als een onderwijseenheid waaraan een tentamen is verbonden, bestaat uit het schrijven van een scriptie en de daarbij horende mondelinge verdediging daarvan. Omdat dit vaak de laatste onderwijseenheid is die een student afrondt, geldt deze mondelinge verdediging ook vaak als het afrondende masterexamen. In de meeste gevallen vallen deze momenten dus samen, maar soms is dit niet het geval.
3.1.    In tegenstelling tot wat [appellant] betoogt is het onderscheid tussen een tentamen en een examen in relatie tot het verkrijgen van een graad niet slechts een semantische discussie maar een cruciaal onderscheid. Het eerste lid van artikel 4.16 van de OER vereist dat iemand pas een masterexamen kan afleggen nadat de masterscriptie is goedgekeurd en de student voldoende bewijs heeft overgelegd over de door hem behaalde tentamens. De masterscriptie c.q. de mondelinge verdediging daarvan is goedgekeurd maar [appellant] is voorafgaande aan deze verdediging per e-mail van 26 januari 2023 ook expliciet erop gewezen dat die verdediging mogelijk niet mede als zijn afrondende masterexamen kon gelden in verband met de geldigheid van zijn tentamenresultaten. [appellant] is hier ook eerder meermaals op gewezen. Het voorgaande betekent dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien voor de conclusie dat de examencommissie niet meer bevoegd was te besluiten zoals zij bij haar besluit van 2 februari 2023 ook heeft gedaan. Er is geen rechtsregel die er aan in de weg staat dat de examencommissie deze beslissing niet meer na de verdediging van de scriptie zou mogen nemen.
Het betoog slaagt niet.
Is de beslissing zorgvuldig tot stand gekomen?
4.       De bevoegdheid tot het beperken van de geldigheid van tentamenresultaten is vastgelegd in artikel 7.10, vierde lid, van de WHW. Deze bevoegdheid is uitgewerkt in artikel 4.13, eerste lid, van de OER. In dit lid is te lezen dat wanneer een tentamen langer dan vijf jaar geleden is behaald en sprake is van een substantiële verandering van de inhoud van het vak er aanvullende eisen mogen worden opgelegd alvorens het masterexamen kan worden afgelegd. Eerder heeft het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs al in haar uitspraak van 19 juli 2022 (CBHO 2022/020, r.o. 2.5.1) geoordeeld dat een dergelijke categorale benadering met een termijn, waarvan in voorkomende gevallen kan worden afgeweken, een toegestane invulling van deze bevoegdheid is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat in het geval van [appellant] de categorale benadering, in de vorm van de termijn, niet de enige controle is die heeft plaatsgevonden. De examencommissie heeft bij de examinatoren van alle vakken het verzoek neergelegd om de geldigheid van de resultaten te beoordelen. Een nadere toelichting per vak is door het college bij het verweerschrift overgelegd. Het staat vast dat deze beoordeling ertoe heeft geleid dat van de vijf vakken er bij drie aanvullende eisen worden gesteld, maar bij twee ook juist niet. Dat bij de invulling van de aanvullende eisen in plaats van reguliere tentamens over de gehele stof is gekozen voor een individueel mondeling tentamen, met een beperkte aanvullende toets, maakt des te meer duidelijk dat er een zorgvuldige en evenwichtige afweging van alle belangen heeft plaatsgevonden. De Afdeling is dan ook van oordeel dat een zorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden, het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden en het college de beslissing van de examencommissie terecht in stand heeft gelaten.
4.1.    De beslissing waarmee [appellant] is geïnformeerd over deze afwegingen in de besluitvorming was, zoals het college ook heeft erkend, niet deugdelijk gemotiveerd waardoor het gehele besluitvormingsproces niet uit die beslissing bleek. De Afdeling passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat [appellant] hierdoor niet is benadeeld. De reden hiervoor is dat het uit het voorgaande volgt dat de examencommissie en het college tot hun besluiten hebben kunnen komen. Het college zal wel de proceskosten moeten vergoeden.
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college moet dus de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep ongegrond;
II.       veroordeelt het college van beroep voor de examens van Tilburg University tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het administratief beroep opgekomen kosten tot een bedrag van € 1.248,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van Tilburg University tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      gelast dat het college van beroep voor de examens van Tilburg University aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
85-1043
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.3. Opleidingen en onderwijseenheden
[…]
3. Aan elke opleiding is een examen verbonden. Aan elke onderwijseenheid is een tentamen verbonden.
[…]
Artikel 7.10. Examens en tentamens
[…]
4. Het instellingsbestuur kan de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens beperken, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur in een individueel geval te verlengen. De geldigheidsduur van een met goed gevolg afgelegd tentamen kan uitsluitend worden beperkt, indien de getentamineerde kennis of het getentamineerde inzicht aantoonbaar verouderd is, of indien de getentamineerde vaardigheden aantoonbaar verouderd zijn. Het instellingsbestuur stelt nadere regels vast omtrent de uitvoering van dit lid en over de wijze waarop bij het beperken van de geldigheidsduur in redelijkheid rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 7.51, tweede lid. De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens wordt in geval van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, ten minste verlengd met de duur van de op grond van artikel 7.51, eerste lid, toegekende financiële ondersteuning.
Artikel 7.10a. Verlening van graden
1. Het instellingsbestuur verleent de graad Bachelor aan degene die in het wetenschappelijk onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een bacheloropleiding heeft afgelegd en de graad Master aan degene die het afsluitende examen van een masteropleiding of een postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onderdeel a, heeft afgelegd. Afhankelijk van het vakgebied waarin het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen van een bacheloropleiding, een masteropleiding of postinitiële masteropleiding is afgelegd, wordt aan de verleende graad toegevoegd «of Arts» dan wel «of Science». Bij ministeriële regeling kan voor een opleiding of een groep van opleidingen een andere toevoeging worden vastgesteld.
[…]
Onderwijs en Examenregeling van de eenjarige masteropleidingen van de Tilburg Law School collegejaar 2022-2023
Artikel 4.13 - Geldigheidsduur
1. Behaalde onderdelen zijn in beginsel onbeperkt geldig, behoudens de bevoegdheid van de Examencommissie om in geval een tentamen langer dan vijf jaar geleden is behaald en er sprake is van substantiële verandering van de inhoud van het onderdeel nadere aanvullende eisen te stellen alvorens het masterexamen kan worden afgelegd.
[…]
Artikel 4.16 - Masterexamen
1. Zodra de masterscriptie is goedgekeurd en de student voldoende bewijzen overlegt van door hem behaalde tentamens kan hij het masterexamen afleggen.
2. Het masterexamen bestaat uit een beknopte presentatie waarin de student het onderzoek dat hij ten behoeve van zijn masterscriptie heeft uitgevoerd toelicht en uit een onderzoek dat door de examinator(en) wordt ingesteld naar de kennis en vaardigheden van de student met betrekking tot zijn masterscriptie of een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding. De uitslag van het examen kan in geval de toelating tot de opleiding niet is gebaseerd op een behaald bachelorexamen, maar op grond van artikel 3.8 slechts worden vastgesteld wanneer de student inmiddels het desbetreffende bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd.
3. In alle andere gevallen waarin toelating tot de opleiding niet is gebaseerd op een behaald bachelorexamen kan de uitslag van het examen slechts worden vastgesteld wanneer de student het door de Examencommissie verstrekte bewijs van toelating tot de betreffende masteropleiding overlegt.
4. De uitslag van het examen kan in geval van toelating tot de opleiding op grond van artikel 7.3 lid 1 sub c (toelating masteropleiding Rechtsgeleerdheid met bacheloropleiding Global Law), artikel 9.3 lid 1 sub c of d (toelating masteropleiding Ondernemingsrecht met bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid dan wel Fiscaal recht) of artikel 10.3 lid 1 sub b (toelating International and European Law met bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid) slechts worden vastgesteld wanneer de student de in die artikelen genoemde bachelor vakken met voldoende resultaat heeft afgelegd.