ECLI:NL:RVS:2025:73

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
202302163/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en beoordeling van minderjarigheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 23 maart 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 28 februari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon baseren en geen reden had om te twijfelen aan de in Italië geregistreerde geboortedatum van de vreemdeling. De vreemdeling stelde echter dat zij minderjarig was en dat de minister haar leeftijd niet correct had beoordeeld.

In het hoger beroep klaagt de vreemdeling over de beslissing van de rechtbank en stelt dat de minister de beoordeling van haar leeftijd niet in overeenstemming met het geldende beoordelingskader heeft uitgevoerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. De Afdeling benadrukt dat de minister de leeftijd van de vreemdeling moet beoordelen met inachtneming van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht en dat het aan de minister is om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen.

De Afdeling komt tot de conclusie dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de vreemdeling niet heeft gevolgd in haar stelling over haar leeftijd. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van de staatssecretaris wordt vernietigd voor zover het gaat om de leeftijdsbepaling. De minister moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

202302163/1/V2.
Datum uitspraak: 14 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 23 maart 2023 in zaak nr. NL22.4769 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 23 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 27 oktober 2021 heeft de vreemdeling een asielaanvraag ingediend. Ze heeft tijdens het aanmeldgehoor gesteld dat zij is geboren op [geboortedatum] [jaar] en heeft dat tijdens het nader gehoor gecorrigeerd in [geboortedatum] [jaar]. De minister heeft haar asielaanvraag ingewilligd, maar is haar niet gevolgd in haar stelling dat zij minderjarig is. Hij is er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgegaan dat de vreemdeling de in Italië geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum] [jaar] heeft.
Oordeel van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de minister gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de door de vreemdeling in Italië zelf opgegeven leeftijd geen aanleiding heeft hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid van de in Italië geregistreerde geboortedatum. De stelling van de vreemdeling dat zij dit heeft gedaan op advies van reisgenoten, maakt dat oordeel niet anders. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de door de vreemdeling overgelegde doopakte en getuigenverklaringen onvoldoende concrete aanknopingspunten bieden dat aannemelijk is dat zij minderjarig is.
Hoger beroep
3.       De vreemdeling klaagt in haar grieven over het onder 2 weergegeven oordeel van de rechtbank.
4.       In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9 tot en met 7.3 heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. Dit betekent niet, zo staat in die uitspraak, dat geen gewicht toekomt aan leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De minister moet de leeftijd van een vreemdeling en de bewijswaarde van een leeftijdsregistratie namelijk beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Het is daarbij in beginsel aan de betrokken vreemdeling om zijn identiteit, waaronder zijn geboortedatum, aannemelijk te maken. Als de minister twijfels heeft over de minderjarigheid van de betrokken vreemdeling, dan geldt als vertrekpunt de presumptie van minderjarigheid. De minister moet dan uitgaan van het vermoeden dat de betrokken vreemdeling minderjarig is. Het is dan aan de minister om dat vermoeden te ontzenuwen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Daarbij moet de minister ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen betrekken.
4.1.    Gelet op de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel kan beroepen op de juistheid van de leeftijdsregistratie in Italië. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel speelt namelijk geen rol als de minister een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling wil betrekken.
4.2.    De vreemdeling klaagt verder terecht dat de rechtbank, achteraf bezien, niet heeft onderkend dat de minister de beoordeling van de leeftijd niet in overeenstemming met het hiervoor onder 4 vermelde beoordelingskader heeft verricht. De minister heeft zich bij de vaststelling van de leeftijd van de vreemdeling alleen gebaseerd op informatie van de Italiaanse autoriteiten waaruit blijkt dat zij de vreemdeling als meerderjarige hebben geregistreerd op basis van haar eigen verklaringen en dat er verder geen informatie over haar bekend is. Zoals in de uitspraak van 9 oktober 2024 onder 7.3 is overwogen, zal, als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van de vreemdeling ten grondslag ligt, zoals hier het geval, de minister moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. Op de verklaring van de vreemdeling dat zij op aanraden van haar reisgenoten in Italië heeft opgegeven dat zij meerderjarig is zodat zij kon doorreizen, is de minister echter niet ingegaan. Hij heeft zich alleen op het standpunt gesteld dat het voor risico van de vreemdeling komt dat zij bewust een onjuiste leeftijd heeft opgegeven. Verder heeft de minister de door de vreemdeling overgelegde bewijsstukken onvoldoende betrokken. Hij heeft zich namelijk alleen op het standpunt gesteld dat de doopakte geen identificerend document is, dat de verklaring van een zus niet afkomstig is van een objectieve verifieerbare bron en dat de verklaringen van Nidos, een intercultureel mediator, orthopedagoog/GZ-psycholoog en mentoren van school onvoldoende zijn om de gestelde minderjarigheid aan te tonen, omdat ze alleen over het gedrag van de vreemdeling gaan. Daarmee heeft de minister ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij de vreemdeling, gelet op haar verklaringen over de leeftijdsregistratie in Italië en de door haar overgelegde bewijsmiddelen, niet is gevolgd in de door haar gestelde leeftijd. De grief slaagt.
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Het besluit van 28 februari 2023 wordt vernietigd, voor zover het gaat over de leeftijdsbepaling. Dit betekent dat de minister in zoverre een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij moet hij het beoordelingskader dat de Afdeling in de uitspraak van 9 oktober 2024, onder 7 tot en met 7.3, uiteen heeft gezet, in acht nemen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 23 maart 2023 in zaak nr. NL22.4769;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 28 februari 2023, V-[…], voor zover het gaat over de leeftijdsbepaling;
V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025
307-1048