ECLI:NL:RVS:2025:709

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
202307362/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 24 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een vreemdeling met de Somalische nationaliteit die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris had deze aanvraag op 7 juni 2023 niet in behandeling genomen, met het argument dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had in haar uitspraak van 24 november 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de vreemdeling veilig kon worden overgedragen aan Slovenië, gezien zijn psychische klachten. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank niet had onderkend dat de uitvoering van de door het Bureau Medische Advisering (BMA) vastgestelde reisvereisten de twijfels over de gezondheidstoestand van de vreemdeling kon wegnemen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris met de adviezen van het BMA de gevolgen van de overdracht op de gezondheidstoestand van de vreemdeling deugdelijk had onderzocht. De Afdeling heeft de grieven van de staatssecretaris gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307362/1/V3.
Datum uitspraak: 24 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 november 2023 in zaak nr. NL23.16725 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 24 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.H. Yabasun, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Somalische nationaliteit. Hij heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Slovenië daarvoor verantwoordelijk is. De psychische klachten van de vreemdeling leiden er volgens de minister niet toe dat de vreemdeling niet kan worden overgedragen aan Slovenië.
1.1.    De minister heeft naar aanleiding van de in beroep overgelegde stukken het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) om advies gevraagd. In het advies van 15 september 2023 heeft het BMA geconcludeerd dat de vreemdeling kan reizen met als reisvereisten dat hij vanwege zijn psychische klachten wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en dat hij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens en voldoende medicatie voor tijdens de reis meeneemt. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bij de overdracht aan Slovenië aan de door het BMA vastgestelde reisvereisten zal voldoen en, als mocht blijken dat hij hier niet aan kan voldoen, de overdracht niet zal plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de door de vreemdeling overgelegde brief van zijn psychiater van 31 oktober 2023, die dateert van na het BMA-advies, volgt dat een aanzienlijke kans bestaat dat er aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zullen optreden bij overdracht naar Slovenië. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank de twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de vreemdeling met de enkele verwijzing naar het BMA-advies van 15 september 2023 niet weggenomen, omdat daarin alleen wordt ingegaan op de fysieke impact van de reis en niet op de mogelijke andere gevolgen van de overdracht. Hij heeft daarmee niet voldaan aan de vereisten uit het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
Het hoger beroep van de minister
3.       De grieven van de minister zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij de gevolgen van de overdracht voor de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet deugdelijk heeft onderzocht en de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM wegens de aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de vreemdeling door de gevolgen van de overdracht niet heeft weggenomen.
Het oordeel van de Afdeling
4.       De minister wijst er in grief 2 terecht op dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het uitgangspunt is dat het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht kan wegnemen (uitspraak van de Afdeling van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566, onder 3.2).
4.1.    Partijen zijn het erover eens dat het BMA-advies van 15 september 2023 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten. De minister mocht dus in beginsel van dit advies uitgaan. Na het uitbrengen van dit advies heeft de vreemdeling in beroep echter nog een brief van de psychiater overgelegd. De minister heeft deze informatie in beroep niet nader onderzocht, wat hij wel had moeten doen, gelet op punt 76 van het arrest C.K.
In zoverre faalt de eerste grief van de minister.
4.2.    Naar aanleiding van nieuwe informatie in deze brief over de inmiddels gestarte EMDR-behandeling en de acute decompensatie, heeft de Afdeling de minister gevraagd of dit aanleiding geeft om het BMA om nader advies te vragen. De minister heeft dat vervolgens gedaan.
4.3.    In de aanvullende nota van het BMA van 10 december 2024 heeft de BMA-arts toegelicht dat de diagnose waar de psychiater van uitgaat ook in het advies van 15 september 2023 is genoemd. Daarbij vult het BMA aan dat de depressieve stoornis matig van ernst is. De traumabehandeling waarover de psychiater schrijft was al aangekondigd en betrokken in het eerdere advies. In de nota constateert het BMA dat die behandeling inmiddels van start is gegaan. Gezien deze punten heeft het BMA zijn eerdere advies dan ook gehandhaafd.
4.4.    De minister heeft met het BMA-advies van 15 september 2023 en de aanvullende nota van 10 december 2024 de gevolgen van de overdracht op de gezondheidstoestand van de vreemdeling deugdelijk onderzocht en de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als direct gevolg van de overdracht weggenomen. Uit de aanvullende nota blijkt dat het BMA ook in het advies van 15 september 2023 alle bijzondere medische omstandigheden kenbaar heeft betrokken en een medische inhoudelijke reactie heeft gegeven. De afweging is naar het oordeel van de Afdeling voldoende inzichtelijk gemaakt. De vreemdeling heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat de door het BMA vastgestelde reisvereisten niet volstaan. De minister heeft daarmee voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het arrest C.K.
4.5.    De grieven slagen in zoverre.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 november 2023 in zaak nr. NL23.16725;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025
872