202300285/2/A3.
Datum beslissing: 21 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2025, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. C.H. Bangma (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling belast met de behandeling van de zaak nr. 202300285/1/A3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek behandeld op de zitting van 19 februari 2025, waar [verzoeker] is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 8:16, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. [verzoeker] heeft het verzoek gedaan omdat de staatsraad voorafgaand aan de zitting zijn beroep op betalingsonmacht ten onrechte heeft afgewezen en de staatsraad op de zitting heeft geweigerd om het beroep van [verzoeker] op betalingsonmacht te bespreken, dan wel te motiveren waarom hij dit heeft afgewezen. Deze gang van zaken heeft bij [verzoeker] de indruk gewekt dat de staatsraad vooringenomen is.
3. De staatsraad heeft de hoofdzaak op 22 januari 2025 op zitting behandeld, waarna het onderzoek is gesloten. [verzoeker] heeft het wrakingsverzoek bij brief van 5 februari 2025, binnengekomen op 6 februari 2025, bij de Afdeling ingediend. Bij brief van 13 februari 2025 heeft de Afdeling [verzoeker] laten weten dat zij op de zitting van de wrakingskamer op 19 februari 2025 aan de orde zal stellen dat hij zijn wrakingsverzoek twee weken na de zitting heeft ingediend en met hem zal bespreken of er een reden was waarom hij dat niet eerder heeft gedaan. [verzoeker] heeft vervolgens bij brief van 18 februari 2025 een nader stuk ingediend. Daarin heeft hij toegelicht dat hij geen jurist is en na de zitting eerst juridisch advies moest inwinnen om zijn mogelijkheden te onderzoeken en dat het opstellen van documenten, zoals dit wrakingsverzoek, hem als gevolg van gezondheidsproblemen veel tijd kost en hij dit vaak over meerdere dagen moet uitsmeren. Daarnaast speelde een rol dat PostNL hem had bericht dat een aangetekend stuk onderweg was. Omdat [verzoeker] er rekening mee hield dat dit de uitspraak in de bodemzaak zou zijn, heeft hij met het wrakingsverzoek gewacht tot de ontvangst van dit aangetekende poststuk op 5 februari 2025.
4. De Afdeling is van oordeel dat [verzoeker] eerder om wraking had kunnen verzoeken. Al op de zitting van 22 januari 2025 was hem duidelijk dat hij de behandeling door de staatsraad niet aanvaardbaar vond. Als niet-jurist is het te billijken dat [verzoeker] enkele dagen extra nodig had om het verzoek op papier te zetten, mede in het licht van de naar voren gebrachte gezondheidsproblemen. Maar de door [verzoeker] gegeven toelichting biedt naar het oordeel van de Afdeling geen rechtvaardiging om twee weken te wachten met het indienen van het verzoekschrift. De Afdeling is, gelet hierop, van oordeel dat [verzoeker] niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Zij komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
5. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025
604