ECLI:NL:RVS:2025:666
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inreisverbod van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 20 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een inreisverbod dat was uitgevaardigd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 september 2021. De vreemdeling had eerder beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 30 januari 2023 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld en de motivering van de rechtbank werd door de Raad van State onderschreven. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 20 februari 2025, door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.