ECLI:NL:RVS:2025:650

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
202106190/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van appartementen in strijd met het bestemmingsplan te Eindhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A], [appellant B] en Flores B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had op 8 oktober 2018 aan [appellant] gelast om de bewoning van vier appartementen en een dienstwoning te staken, onder oplegging van een dwangsom. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] en Flores B.V. ongegrond. In hoger beroep betogen zij dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet tijdig op hun aanvraag heeft beslist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 januari 2025. De Afdeling oordeelt dat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag om omgevingsvergunning, waardoor deze van rechtswege is verleend. Het besluit van het college van 25 juni 2019 wordt herroepen, en de weigering van de omgevingsvergunning wordt vernietigd. Het college moet de proceskosten vergoeden en de omgevingsvergunning binnen twee weken bekendmaken.

Uitspraak

202106190/1/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]) en Flores B.V., wonend respectievelijk gevestigd in Eindhoven,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 13 augustus 2021 in zaak nr. 20/2809 in het geding tussen:
[appellant] en Flores B.V.,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college [appellant] onder meer gelast om binnen 20 weken de bewoning van 4 appartementen en de dienstwoning aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Eindhoven te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 4.000,00 per week met een maximum van € 40.000,00.
Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het college geweigerd aan Flores B.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen en in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van 4 eenkamerwoningen aan de [locatie 1]-[locatie 2] in Eindhoven.
Bij besluit van 28 augustus 2020 heeft het college de door [appellant] en Flores B.V. tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] en Flores B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en Flores B.V. hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 29 november 2024 heeft het college het besluit van 8 oktober 2018 ingetrokken.
Het college en [appellant] en Flores B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.E. Izeboud, advocaat in Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.N.H. van de Waerdt, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 7 februari 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Eindhoven. [appellant] heeft op de verdieping van het pand 4 extra wooneenheden gecreëerd met ieder zelfstandige voorzieningen. De dienstwoning wordt eveneens als zelfstandig appartement gebruikt. Het perceel heeft volgens het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Woensel buiten de Ring II 2006" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden’. Op grond hiervan zijn bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten, met de daarbij behorende dienstwoningen, voor zover bestaand.
Tijdens een controle op 25 mei 2016 heeft een inspecteur geconstateerd dat het pand in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt voor bewoning, dat er bouwkundige wijzigingen waren aangebracht zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning en dat niet werd voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Bij besluit van 8 oktober 2018 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de geconstateerde overtredingen ongedaan te maken. Flores B.V. heeft op 7 februari 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd om de situatie te legaliseren.
3.       Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Het college stelt zich op het standpunt dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het project voldoet aan de technische eisen van het Bouwbesluit 2012. Voorts is het project in strijd met het bestemmingsplan en het college is niet bereid om de vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Hieraan legt het college ten grondslag dat het bouwplan te weinig woonkwaliteit heeft, dat het functioneren van de binnenstedelijke werklocatie, waar het perceel onderdeel van uitmaakt, niet wordt versterkt door het toevoegen van de woonfunctie, en dat het plan niet voorziet in de extra parkeerbehoefte.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       Bij besluit van 29 november 2024 heeft het college het besluit van 8 oktober 2018, waarin aan [appellant] een last onder dwangsom is opgelegd, ingetrokken. Ter zitting hebben [appellant] en Flores B.V. de gronden van het hoger beroep die betrekking hebben op de last onder dwangsom, ingetrokken. Derhalve is alleen nog de weigering van de omgevingsvergunning in geschil.
5.       [appellant] en Flores B.V. betogen dat de omgevingsvergunning op grond van artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege is gegeven, omdat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag. De aanvraag is ingediend op 7 februari 2019, terwijl het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning pas op 25 juni 2019 is genomen. [appellant] en Flores B.V. voeren aan dat de opschorting van de beslistermijn is geëindigd met het insturen van de gevraagde informatie op 27 februari 2019. Hierdoor is de beslistermijn volgens hen geëindigd op 12 april 2019. Het college heeft deze beslistermijn niet tijdig verlengd.
5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] en Flores B.V. deze grond niet bij de rechtbank hebben aangevoerd, terwijl dit wel van hen verwacht had mogen worden. Volgens het college dient een beoordeling van deze grond daarom achterwege te blijven vanwege de grondentrechter.
Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan. Bij brief van 18 februari 2019 heeft het college aangegeven dat de aanvraag niet compleet is en om diverse aanvullende stukken gevraagd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hierdoor is de beslistermijn opgeschort. Op 27 februari 2019 hebben [appellant] en Flores B.V. gereageerd op dit verzoek maar niet alle benodigde gegevens verstrekt, waardoor de opschorting van de beslistermijn volgens het college doorliep. Op 25 april 2019 is de gevraagde informatie volgens het college alsnog verstrekt. Op 9 mei 2019 heeft het college de beslistermijn verlengd met 6 weken. Binnen die termijn heeft het college op 25 juni 2019 het besluit op de aanvraag genomen.
5.2.    Het betoog van [appellant] en Flores B.V. dat een vergunning van rechtswege is gegeven, impliceert dat het college volgens hen niet meer bevoegd was om het besluit van 25 juni 2019 te nemen. Een grond die betrekking heeft op de bevoegdheid om een besluit te nemen kan ook voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd en beoordeeld. De beoordeling van deze grond gaat vooraf aan de beoordeling van de overige gronden waarvoor de grondentrechter geldt. De Afdeling zal de grond dan ook inhoudelijk beoordelen.
5.3.    Artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, luidt:
"De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan:
a. de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, […];"
Artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, luidt:
"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."
5.4.    Tussen partijen is niet in geschil dat op de op 7 februari 2019 aangevraagde omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing is. Dit betekent dat er op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo een beslistermijn geldt van acht weken gerekend vanaf 8 februari 2019.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft het college aangegeven dat de aanvraag niet compleet is en dat in afwachting van de verzochte aanvullende informatie de beslistermijn wordt opgeschort gedurende maximaal 6 weken.  Bij brief van 27 februari 2019 hebben [appellant] en Flores B.V. in reactie op dit verzoek aanvullende informatie verstrekt. Het college kan niet worden gevolgd dat hiermee niet alle gevraagde informatie is verstrekt. In reactie op het verzoek om informatie over de inrichting van parkeervoorzieningen op eigen terrein, hebben [appellant] en Flores B.V. aangegeven dat het terrein voor 100% is bebouwd. Zoals ter zitting door het college niet is weersproken, was hiermee voldoende duidelijk dat met het aangevraagde project niet zou worden voorzien in parkeerplekken op eigen terrein. Dat hiermee mogelijk niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden om de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen, maakt nog niet dat niet aan het verzoek om informatie van 18 februari 2019 is voldaan. Zoals het college ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, kon de aanvraag op basis van de op dat moment verstrekte informatie worden beoordeeld. Het college heeft aangegeven dat na ontvangst van de aanvullende informatie in mondeling overleg is besloten een nader parkeeronderzoek af te wachten. Niet is gesteld of gebleken dat het college schriftelijk om een parkeeronderzoek heeft verzocht en dat schriftelijk is medegedeeld dat in afwachting hiervan de opschorting van de beslistermijn zou doorlopen, dan wel dat de beslistermijn in afwachting hiervan opnieuw zou worden opgeschort. Derhalve is de beslistermijn opgeschort geweest van 19 februari tot en met 26 februari 2019 en is de beslistermijn op 27 februari 2019 weer aangevangen. De Afdeling ziet geen grond om het college te volgen in zijn standpunt dat sprake was van een vertraging in de beslistermijn die aan de aanvrager kan worden toegerekend, zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
Gelet op het voorgaande had het college uiterlijk 12 april 2019 een beschikking op de aanvraag moeten nemen. Het college heeft de beslistermijn niet voor deze datum verlengd. Het college heeft derhalve niet tijdig op de aanvraag beslist, zodat op grond van artikel 4:20b, eerste lid van de Awb, de omgevingsvergunning van rechtswege was gegeven. Het besluit van 25 juni 2019 is derhalve onbevoegd genomen en dient om die reden te worden herroepen.
Het betoog slaagt.
Conclusies en slotoverwegingen
6.       Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellant] en Flores B.V. overigens in hoger beroep hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] en Flores B.V. tegen het besluit van 28 augustus 2020 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover dat gaat over de weigering van de omgevingsvergunning. De Afdeling zal voorts zelf in de zaak voorzien door het besluit van 25 juni 2019 te herroepen, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. Het college dient op grond van artikel 4:20c van de Awb binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog de van rechtswege gegeven omgevingsvergunning bekend te maken.
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant, van 13 augustus 2021 in zaak nr. 20/2809;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 28 augustus 2020, kenmerk BZ-18-1400-001 en BZ-19-0943-001, voor zover dit betrekking heeft op de weigering van de omgevingsvergunning;
V.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 25 juni 2019, kenmerk V19/35834;
VI.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
VII.     draagt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven op om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door Flores B.V. op 7 februari 2019 gevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en Flores B.V. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellant A], [appellant B] en Flores B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 719,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
929