202204496/1/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], gevestigd in Lunteren, gemeente Ede, en anderen (hierna: [appellant sub 1] en anderen),
2. Landelijke Rijvereniging, Ponyclub en Menclub "De Lunaruiters" (hierna: De Lunaruiters), gevestigd in Lunteren, gemeente Ede,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hulakker, Lunteren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en De Lunaruiters beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en Dro Dun Projecten B.V. (hierna: Dro Dun) hebben samen nadere stukken ingediend. Ook De Lunaruiters, [appellant sub 1] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 januari 2025, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon, advocaat in Veenendaal, [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], De Lunaruiters, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, en mr. J.A. Buliga, zijn verschenen. Verder zijn daar [partij] en Dro Dun, beide vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat in Den Haag, en [persoon], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 23 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet ten zuidwesten van Lunteren in de mogelijkheid van 74 woningen op de deellocatie Hulakker binnen het project Westzoom. [appellant sub 1] en anderen hebben een vleesveehouderij met ruim 1.200 vleeskalveren aan de [locatie], in de nabijheid van het plangebied. Zij willen hun bedrijf uitbreiden met een biologische zeugenhouderij. Zij vrezen dat de woningbouw aan die uitbreiding in de weg staat. De Lunaruiters heeft aan de Klomperweg 89 haar verenigingslocatie. De woonwijk komt deels op een plek waar ten behoeve van de vereniging wordt geparkeerd. Dro Dun en [partij] zijn de initiatiefnemers van de woningbouw.
Ontvankelijkheid
3. Dro Dun en [partij] betogen dat onduidelijk is wat [appellant sub 1] en anderen en De Lunaruiters met hun beroepen kunnen bereiken omdat de voor de woningbouw verleende omgevingsvergunningen in rechte vaststaan. De Afdeling overweegt dat deze omstandigheid geen aanleiding geeft voor het oordeel dat [appellant sub 1] en anderen en De Lunaruiters niet langer belang hebben bij een uitspraak op hun beroepen tegen het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan leent zich voor herhaalde toepassing. Vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1747. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding om de beroepen van [appellant sub 1] en anderen en De Lunaruiters niet-ontvankelijk te verklaren. Hoe toetst de Afdeling?
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
Uitbreidingsmogelijkheden
5. [appellant sub 1] en anderen betogen dat zij door het bestemmingsplan onevenredig in hun bedrijfsbelangen worden geschaad. Zij kunnen door de nieuwe woningen niet meer uitbreiden omdat dan hun bedrijf vanwege de geurbelasting ook richting het noordwesten ‘op slot’ zit. De raad gaat er volgens [appellant sub 1] en anderen ten onrechte vanuit dat het bedrijf al door andere woningen ‘op slot’ zit, maar die woningen liggen ten noordoosten van het bedrijf en zijn daarmee niet bepalend voor de uitbreidingsmogelijkheden in een andere richting.
5.1. Niet in geschil is dat de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw er niet toe leidt dat [appellant sub 1] en anderen hun bestaande bedrijfsvoering moeten wijzigen. Zij kunnen die op basis van de aan hen verleende toestemmingen continueren. Ook is niet in geschil dat het bedrijf van [appellant sub 1] en anderen in de richting van de kern Lunteren ‘op slot’ zit door een overbelaste geursituatie daar. De maximale geurbelasting van 3,0 Ou/m3 (odour units per kubieke meter lucht) wordt daar bij meerdere woningen aan de Marskamp en Hulweg, onder meer Marskamp 64 en 77, direct naast het plangebied, overschreden. Binnen het plangebied zelf en de gronden daar omheen geldt ingevolge de Geurverordening Ede 2011 een maximum van 8,0 Ou/m3. Die norm wordt overschreden bij de woningen aan de Hulweg 92 en 92A.
Voor zover het [appellant sub 1] en anderen gaat om de aangevraagde wijziging van de bedrijfsvoering met een zeugenhouderij, stelt de Afdeling vast dat daarvoor in 2022 een ontwerpwijzigingsplan ter inzage is gelegd. Op de zitting heeft de raad meegedeeld dat het college van burgemeester en wethouders niet tot vaststelling van dat wijzigingsplan zal overgaan. Voor het mogelijk maken van de zeugenhouderij zal een andere procedure worden gevolgd. Wat er ook zij van een mogelijke zeugenhouderij, de woonwijk maakt niet dat het bedrijf van [appellant sub 1] en anderen daardoor ook in een andere richting ‘op slot’ zit. De woonwijk komt niet ten noordwesten, maar ten noord-noordoosten daarvan. De twee hiervoor genoemde woningen aan de Hulweg 92 en 92A, waar de geurnorm al wordt overschreden, liggen tussen het bedrijf van [appellant sub 1] en anderen en het plangebied. Dat betekent dat [appellant sub 1] en anderen voor bedrijfsuitbreidingen die een hogere geurbelasting tot gevolg hebben, al worden beperkt door deze bestaande woningen. Gelet daarop, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de woningbouw er niet toe leidt dat [appellant sub 1] en anderen extra in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
6. Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat in de nieuwe woonwijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. De woningbouw komt binnen de geurcontouren van bedrijven. De geurbelasting varieert van ongeveer 10,0 Ou/m3 tot ongeveer 15 Ou/m3. Dit zal vanuit de woonwijk leiden tot klachten en handhavingsverzoeken, ook al zal de geurbelasting van hun bedrijf door de zeugenhouderij juist afnemen, zo voeren [appellant sub 1] en anderen aan.
6.1. De raad dient naast de individuele geurbelasting door de veehouderij (de voorgrondbelasting) inzichtelijk te maken wat de geurbelasting in het gebied is (de achtergrondbelasting). Vervolgens dient de raad te beoordelen of hij de totale geurbelasting bij de nieuwe woningen aanvaardbaar vindt. Daarbij heeft hij beoordelingsruimte. Indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, volgt hieruit nog niet dat ter plaatse geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als de raad van mening is dat in die situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, moet hij dat deugdelijk motiveren. Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9529, en 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1045. 6.2. De raad heeft met het verspreidingsmodel V-stacks de achtergrondgeurbelasting in het plangebied berekend. De belasting varieert volgens de plantoelichting van ongeveer 15 Ou/m3 aan de zuidkant van het gebied tot ongeveer 10 Ou/m3 aan de noordkant. Bij de twee noordelijk gelegen bouwvlakken in het plangebied is de achtergrondgeurbelasting lager dan 10 Ou/m3. De raad typeert het woon- en leefklimaat in het plangebied als redelijk goed aan de noordzijde tot matig aan de zuidzijde.
6.3. In het verweerschrift heeft de raad uiteengezet dat nieuwe geurberekeningen zijn gemaakt naar aanleiding van de zienswijzen over het ontwerpwijzigingsplan voor het bedrijf van [appellant sub 1] en anderen . De hoogste berekende achtergrondgeurbelasting in een beperkt deel van het plangebied is 18,38 Ou/m3. In een concentratiegebied, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv), zoals hier, hoort daar een geurhinderpercentage van 19 bij, wat correspondeert met een matige milieukwaliteit.
6.4. De Afdeling is van oordeel dat van deze geurberekeningen kan worden uitgegaan. [appellant sub 1] en anderen hebben daar weliswaar kanttekeningen bij geplaatst, maar zij hebben geen eigen geuronderzoek ingediend en niet geconcretiseerd op welke plekken en in welke mate het op pagina 30 van de plantoelichting opgenomen kaartje van de achtergrondgeurbelasting tekortschiet of onjuist is. Het lag op de weg van [appellant sub 1] en anderen om dit inzichtelijk te maken. Er kan daarom worden uitgegaan van de berekende achtergrondgeurbelasting van 18,38 Ou/m3.
6.5. De raad is in het verweerschrift ook ingegaan op de vuistregel in bijlage 6 van de Handreiking bij de Wgv dat wanneer de voorgrondbelasting meer dan de helft van de achtergrondbelasting is, de voorgrondbelasting in principe bepalend is. Aan de hand van bijlage 7 van die Handreiking wordt met milieukwaliteitscriteria bepaald of sprake is van veel of weinig geurhinder, gelet op het percentage geurgehinderden. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1838. In de bestaande situatie is ter plaatse van Hulakker ZW in het plangebied de hoogste geurbelasting 11,3 Ou/m3 wat een overschrijding is van de geurnorm van 8,0 Ou/m3 en meer is dan de helft van de maximale achtergrondgeurbelasting van 18,38 Ou/m3. De voorgrondbelasting is daarmee volgens de raad bepalend. Dit correspondeert met 20-22% geurgehinderden en een tamelijk slechte milieukwaliteit. Dit komt neer op ongeveer elf van de 74 woningen. Voor de direct ten noorden daarvan voorziene woningen is met een voorgrondgeurbelasting van 6,9 tot 9,4 Ou/m3 sprake van een matige milieukwaliteit. Dat betreft ongeveer zestien woningen. Voor de overige 47 woningen in het noordelijke deel van het plangebied is de milieukwaliteit redelijk goed tot goed.
6.6. De Afdeling overweegt dat de raad toepassing heeft kunnen geven aan de hiervoor bedoelde vuistregel. Toepassing daarvan leidt tot de conclusie dat in dit geval de voorgrondgeurbelasting maatgevend is met de hiervoor genoemde milieukwaliteiten. Dat betekent dat de geursituatie bij de meeste woningen matig tot goed is. De raad heeft die milieukwaliteiten uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar kunnen achten. Bij ongeveer elf woningen is de milieukwaliteit tamelijk slecht. Niettemin heeft de raad de geursituatie ook daar aanvaardbaar kunnen achten. Voor de motivering heeft de raad erop mogen wijzen dat het hier een overgangsgebied betreft tussen de kern Lunteren en het buitengebied van de gemeente. Bij de nieuwe bewoners kan de geursituatie bekend worden verondersteld. Er kan in dit overgangsgebied van een hogere mate van acceptatie worden uitgegaan. Ook heeft de raad in dat verband betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat een geurbelasting van 11,3 Ou/m3 ruim onder het maximum van 14,0 in artikel 6 van de Wgv ligt, dat de raad in een geurverordening van toepassing kan verklaren binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Verder heeft de raad betekenis mogen toekennen aan het maatschappelijke belang van woningbouw.
6.7. Het betoog slaagt niet.
Het beroep van De Lunaruiters
Nieuwe beroepsgrond en herhaling zienswijze
7. In haar nadere stukken betoogt De Lunaruiters dat de woningbouw te dicht bij de plek van haar paardensportactiviteiten, in het bijzonder de mestcontainer, is gepositioneerd. Dit zal door geur en vliegen tot overlast bij de bewoners leiden. Verder heeft de woningbouw tot gevolg dat De Lunaruiters haar activiteiten Lunteren Viert Helemaal Hollands en Nieuw Lunterse Nacht niet langer kan organiseren.
7.1. Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Artikel 11 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaalt dat de raad bij de bekendmaking van een besluit moet vermelden dat de beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. De raad heeft dit gedaan.
7.2. Wat De Lunaruiters hier heeft aangevoerd, betreffen, naar het oordeel van de Afdeling, na de beroepstermijn ingediende nieuwe beroepsgronden. Deze beroepsgronden kunnen niet worden ingelezen in wat zij eerder in haar beroepschrift naar voren heeft gebracht en blijven daarom op grond van artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing.
7.3. De raad heeft over de overige beroepsgronden van De Lunaruiters betoogd dat dit louter herhalingen zijn van wat al als zienswijze naar voren is gebracht, dat hij daarop heeft gereageerd in de Nota van zienswijzen en dat het beroep daarom ongegrond is. De Afdeling volgt de raad niet in dit betoog. Het beroepschrift is inderdaad een herhaling van wat in de zienswijze over het ontwerpplan naar voren is gebracht. De Lunaruiters heeft evenwel het beroepschrift bij brieven van 10 oktober 2023, 27 maart 2024 en 10 januari 2025 aangevuld en op de zitting haar standpunten verder toegelicht. Daarom bestaat geen aanleiding aan te sluiten bij de door de raad genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL7021. Ontsluitingsweg en parkeren
8. De Lunaruiters voert aan dat het bestemmingsplan nadelige gevolgen voor haar ontsluiting met zich brengt en is gepositioneerd op een plek waar al jarenlang wordt geparkeerd. Dit leidt ertoe dat de gebruikelijke verenigingsactiviteiten in het gedrang komen en paardensportevenementen niet langer kunnen worden georganiseerd, wat de continuïteit van de vereniging in gevaar brengt. Bouwwerkzaamheden hebben nu al geleid tot het afsluiten van de ontsluitingsweg. Verder wordt op haar terrein door derden geparkeerd met overlast voor haar leden van dien. Daar komt bij dat het bouwverkeer tot verkeersonveilige situaties kan leiden voor mens en paard.
8.1. Voor de ontsluiting van het terrein van De Lunaruiters heeft de raad in het bestemmingsplan voorzien in de aanduiding "specifieke vorm van groen—ontsluiting manege". In artikel 3.1, aanhef en onder k, van de planregels is bepaald dat uitsluitend hier de ontsluiting ten behoeve van de manege is toegestaan. De ontsluitingsweg is gelijk aan de huidige ontsluiting, sluit aan op als "Verkeer" binnen het plangebied aangewezen gronden en komt zo uit op de Klomperweg. De Lunaruiters heeft niet gesteld dat deze ontsluitingsmogelijkheid voor haar ontoereikend is. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad zich het belang van De Lunaruiters in dit opzicht voldoende heeft aangetrokken. Voor zover zich in de praktijk een belemmering van het gebruik van de ontsluitingsweg voordoet of voor zover het bouwverkeer aanleiding geeft tot schrikreacties bij paarden, raakt dat het bestemmingsplan zelf niet. Dat is een kwestie in de uitvoeringssfeer waartegen De Lunaruiters tot op zekere hoogte zelf maatregelen kan nemen.
Het betoog slaagt niet.
8.2. Het terrein waarop bij evenementen werd geparkeerd, heeft in het bestemmingsplan bestemmingen voor de woonfunctie gekregen. Het gebruik door De Lunaruiters kan hier niet langer plaatsvinden. De raad heeft over het parkeren in het verweerschrift uiteengezet dat hem na afstemming met De Lunaruiters is gebleken dat ten behoeve van regulier gebruik op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is voor 22 trailers. In aanvulling daarop heeft hij binnen het plangebied met de aanduiding "specifieke vorm van groen - parkeren" een extra strook gronden voor parkeren bestemd waar nog ruimte is voor zes voertuigen ten behoeve van de exploitatie van de manege. De Lunaruiters heeft niet gesteld dat deze aantallen voor de gewone verenigingsactiviteiten ontoereikend zijn. De raad heeft in het plangebied niet meer ruimte hoeven reserveren voor het parkeren ten behoeve van De Lunaruiters. Dat in geval van evenementen een grotere parkeerbehoefte bestaat dan de ruimte die op eigen terrein aanwezig is, betekent dat daarvoor een andere oplossing dan wel een oplossing elders moet worden gezocht. Dit gevolg van de keuze van de raad voor woningbouw acht de Afdeling niet onevenredig. Hierbij is van belang dat het terrein waarop tot dusver bij evenementen werd geparkeerd in het voorheen geldende bestemmingsplan "Lunteren" was bestemd als "Agrarisch". Dat bestemmingsplan maakte het gebruik van de gronden als parkeerterrein niet mogelijk. Daarbij komt dat De Lunaruiters niet heeft gesteld dat zij aan het gebruik van de gronden als parkeerterrein bij evenementen civielrechtelijk rechten kan ontlenen. In het verleden huurde zij de gronden per jaar van de gemeente, maar daar is meerdere jaren geleden een einde aan gekomen. Het door De Lunaruiters in dit verband ingezonden Resultaat 2019-2022 overtuigt de Afdeling er niet van dat de continuïteit van de vereniging afhankelijk is van de paardensportevenementen. Niet is gebleken dat de in het overzicht vermelde cijfers door een accountant zijn goedgekeurd en ook de cijfers zelf zijn zonder verdere toelichting niet verifieerbaar. Voor zover het gaat om het parkeren door derden op haar terrein, zal De Lunaruiters daar zelf tegen moeten optreden. Dat staat los van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locatie
9. De Lunaruiters betoogt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat in het kader van de planontwikkeling naar een vervangende locatie voor haar zou worden gezocht. Dat is ten onrechte niet gebeurd, zo voert zij aan.
9.1. De Lunaruiters heeft verzocht om een andere locatie voor haar verenigingsactiviteiten in het buitengebied van de gemeente. Op haar huidige locatie kan dan woningbouw komen. Dat op dit moment nog geen andere locatie concreet in beeld is, betekent niet dat dit op termijn ook niet het geval zal zijn. Een toezegging van de raad dat het bestemmingsplan alleen vastgesteld wordt als voor De Lunaruiters een andere locatie beschikbaar is, leest de Afdeling niet in de stukken. Zolang er geen andere locatie is, kan De Lunaruiters haar activiteiten op de huidige locatie voortzetten. Voor het opnemen van haar locatie in het plangebied om ook daar woningbouw mogelijk te maken, heeft de raad, zo lang De Lunaruiters hier nog is gevestigd, geen aanleiding hoeven zien.
Het betoog slaagt niet.
Relativiteitsvereiste
10. Omdat de beroepsgronden niet slagen, is de Afdeling niet ingegaan op de vraag of het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
Conclusie
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
371