ECLI:NL:RVS:2010:BL7021

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904629/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen

Op 10 maart 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van een wijzigingsplan voor het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe had op 28 april 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen was vastgesteld op 3 februari 2009. Dit wijzigingsplan voorziet in de oprichting van een nieuw melkveebedrijf op een perceel dat voorheen tot een akkerbouwbedrijf behoorde.

Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend in de gemeente Emmen, beroep ingesteld. Zij voerden aan dat de vestiging van het melkveebedrijf hen zou raken door stankoverlast, lichtoverlast en een hogere verkeersintensiteit, wat zou leiden tot een waardedaling van hun woningen en afbreuk zou doen aan hun woongenot. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de ontvankelijkheid van het beroep van enkele belanghebbenden beoordeeld en geconcludeerd dat zij geen belanghebbenden zijn, omdat zij op een afstand van ten minste 150 meter van het plangebied wonen en geen zicht hebben op het plangebied.

De Raad van State heeft verder overwogen dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben geen nieuwe argumenten aangevoerd die de eerdere zienswijzen zouden weerleggen. De Raad van State heeft het beroep van de belanghebbenden niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van de appellanten ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

200904629/1/R2.
Datum uitspraak: 10 maart 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Emmen,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2009, kenmerk RO/2009005099, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 3 februari 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Plan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Emmen (…)" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2010, waar het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. F. de Jonge, werkzaam bij de gemeente, en [partij], bijgestaan door [gemachtigde], als partij zijn gehoord.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als in deze procedure aan de orde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.1. [belanghebbenden] wonen, zo is ter zitting gebleken, op een afstand van ten minste 150 meter tot het plangebied. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat de genoemde personen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep, voor zover ingediend door [belanghebbenden], is niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep voor het overige
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Emmen" (hierna: het bestemmingsplan). Het plan voorziet in de oprichting van een nieuw melkveebedrijf van circa 140 melkkoeien en bijbehorend jongvee op het perceel aan Kanaal B n.z. te Emmer-Erfscheidenveen, dat voorheen tot een akkerbouwbedrijf behoorde.
2.4. [appellanten] richten zich tegen de vestiging van het melkveebedrijf op het perceel. Zij voeren daartoe aan dat zij zich niet kunnen verenigen met het beplantingsplan daar zij uitzicht zullen hebben op de sleufsilo's en de mestplaat. Voorts vrezen [appellanten] stankoverlast, lichtoverlast en een hogere verkeersintensiteit alsook een waardedaling van hun woningen. Er wordt volgens [appellanten] daardoor afbreuk gedaan aan hun woongenot. Voorts hebben [appellanten] zich op het standpunt gesteld dat het plan geen meerwaarde heeft voor de omgeving en dat zij niet begrijpen waarom het bedrijf niet elders - in het veld - wordt gerealiseerd.
2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en met inachtneming van de wettelijke procedurele regels is vastgesteld. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid, aldus het college. Voorts sluit het college zich aan bij de beantwoording van de zienswijzen in de nota van beantwoording van het college van burgemeester en wethouders.
2.4.2. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat het plan landschappelijk inpasbaar is en dat het plan voldoet aan de wettelijke bepalingen ten aanzien van geur uit het Besluit landbouw milieubeheer, daar alle woningen op een afstand van tenminste 100 meter liggen van het bouwvlak waarbinnen de stallen moeten worden gebouwd. Voorts stelt het college van burgemeester en wethouders dat het plan geen onaanvaardbare lichthinder tot gevolg heeft en dat de verkeerssituatie niet zal verslechteren. Er bestaat geen recht op behoud van vrij uitzicht en [appellanten] hebben de mogelijkheid om een planschadeverzoek in te dienen. Wat betreft mogelijke alternatieve locaties in de open ruimte, stelt het college van burgemeester en wethouders dat is beslist op een aanvraag voor deze locatie. Voor het overige is het plan niet in strijd met het provinciaal of gemeentelijk beleid en voldoet het aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan, aldus het college van burgemeester en wethouders.
2.4.3. [appellanten] hebben in hun beroepschrift volstaan met de letterlijke herhaling van hun zienswijzen. In de nota van beantwoording, waarbij door het college blijkens het bestreden besluit is aangesloten, is gemotiveerd ingegaan op deze zienswijzen. [appellanten] hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.4.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door [belanghebbenden];
II. verklaart het beroep voor zover ingediend door [appellanten] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op10 maart 2010
234-647