ECLI:NL:RVS:2025:6367

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202302185/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting woning op basis van Opiumwet na aantreffen van softdrugs en wapens

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 23 februari 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De burgemeester van Koggenland had op 27 juli 2021 de woning van [appellant] gesloten voor drie maanden, nadat de politie tijdens een inval op 28 juni 2021 in de woning wapens, munitie, een kweektent, zeefzakken, en aanzienlijke hoeveelheden hennep had aangetroffen. De burgemeester baseerde zijn besluit op artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregels van de gemeente Koggenland. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, en dat er geen bewijs was van softdrugs, maar alleen van wierook met cannabisgeur. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 oktober 2025 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester op basis van de bestuurlijke rapportage en de aangetroffen voorwerpen bevoegd was om de woning te sluiten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester mocht uitgaan van de bevindingen in de rapportage, ondanks dat deze niet op ambtseed was opgemaakt. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202302185/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 23 februari 2023 in zaak nr. 22/1162 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Koggenland.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2021 heeft de burgemeester de woning van [appellant] voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Halfers, advocaat in Rotterdam, is verschenen. De burgemeester, vertegenwoordigd door B. Hoeve en R. Spijker, heeft digitaal aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] woonde aan de [locatie] in [plaats]. De politie heeft naar aanleiding van een landelijk onderzoek op 28 juni 2021 een inval gedaan in de woning van [appellant]. Daarvan is een bestuurlijke rapportage opgesteld. In de bestuurlijke rapportage staat dat de politie in de woning wapens, munitie, een kweektent, zeefzakken, 784,7 gram droge hennep, 203,8 gram natte hennep en een zak met 130 gram bladafval heeft aangetroffen. De burgemeester heeft vanwege deze vondst de woning bij besluit van 27 juli 2021 gesloten voor drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig de Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Koggenland houdende regels omtrent drugs (Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Koggenland 2019). Hij heeft zijn besluit in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat ondanks dat de bestuurlijke rapportage niet op ambtseed of -belofte is opgemaakt, de burgemeester mocht uitgaan van de omstandigheden die in de bestuurlijke rapportage zijn opgenomen. De bestuurlijke rapportage wordt immers ondersteund door de daarbij gevoegde foto's van wat de politie heeft aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester er van mocht uitgaan dat in de woning softdrugs zijn gevonden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de politie wierook in plaats van softdrugs heeft gevonden. Zo betreffen de door hem overgelegde bon en foto van een verpakking van wierookstokjes terwijl de door de politie aangetroffen stoffen niet de vorm van stokjes hebben. Gelet hierop was de burgemeester volgens de rechtbank bevoegd om de woning van [appellant] te sluiten.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Hiertoe voert hij aan dat er geen rapport is van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) waaruit blijkt dat de door de politie aangetroffen stoffen softdrugs zijn. Hij heeft voldoende gemotiveerd dat de aangetroffen stoffen geen softdrugs waren maar wierook met cannabis-geur. Hier had de rechtbank meer waarde aan moeten hechten. De burgemeester heeft niet kunnen aantonen dat de politie in de woning softdrugs heeft aangetroffen. Daarom was de burgemeester niet bevoegd om zijn woning te sluiten, aldus [appellant].
4.       In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het hoger beroep.
5.       Zoals de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak, onder 14., heeft overwogen, geldt in het bestuursrecht een andere bewijslast dan in het strafrecht en is een verklaring van het NFI dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk soft- of harddrugs bevatten niet in elk geval nodig. In de woning van [appellant] zijn verschillende attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, een kweektent, zeefzakken, een zak met 130 gram bladafval, wapens en munitie. Daarnaast staat in de bestuurlijke rapportage dat politiemedewerkers het gevonden gruis herkenden als cannabis vanwege de structuur, de geur en de uiterlijke kenmerken. Van dit gruis zijn in de bestuurlijke rapportage foto’s opgenomen. De bestuurlijke rapportage is weliswaar niet op ambtseed of -belofte opgemaakt en heeft daardoor minder bewijskracht, maar dit brengt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van bijvoorbeeld 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2257, onder 8.1., niet mee dat zij zonder betekenis is. Of de burgemeester van een dergelijke rapportage uit mag gaan hangt mede af van de aannemelijkheid van de verklaringen van [appellant].
[appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling gesteld dat het gevonden gruis niet van cannabis is maar wierook van agarhout met cannabisgeur die hij in grote hoeveelheid op het internet heeft gekocht. Hij heeft een speciale driehoekige brander en persapparaat voor zijn wierook. Eerst moet de wierook in een zak nat worden gemaakt. Dat moet een paar dagen intrekken. Daarna kan de natte wierook worden gebrand. Omdat hij een voorraad droge en natte wierook heeft, heeft de politie twee zakken gevonden en ten onrechte aangenomen dat het gruis van cannabis was. Desgevraagd heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij op het internet een grote hoeveelheid wierook van agarhout met cannabisgeur heeft gekocht. Ook anderszins heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling ziet in de toelichting van [appellant] ook overigens geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De door [appellant] overgelegde bon en foto van een verpakking van wierookstokjes die bij een supermarkt te koop zijn, zijn onvoldoende om aannemelijk te achten dat in de woning van [appellant] geen cannabis is gevonden. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat het aangetroffen gruis daadwerkelijk cannabis was.
Omdat het hier gaat om een hoeveelheid aan softdrugs die de als voor eigen gebruik bestemde maximumhoeveelheid van 5,0 gram overschrijdt, mocht de burgemeester in beginsel aannemelijk achten dat het hier gaat om softdrugs die bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Hij was daarom bevoegd om de woning te sluiten. De rechtbank is terecht en voldoende gemotiveerd tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Singh, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Singh
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
990