202305543/1/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Vlaardingen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Vlaardingen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Kethelweg-Plein Emaus" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Prohuis B.V. en [bedrijf] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 oktober 2025, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant], [andere appellanten], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door K. Marthéze, B. Gaxiola, J. Stolk en I. Jawid, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting Prohuis B.V. en [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, als partijen gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 24 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Bij besluit van 5 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Kethelweg-Plein Emaus" vastgesteld. Het plangebied ligt in de wijk Vlaardinger Ambacht. Met het plan wordt beoogd een herontwikkeling naar woningen mogelijk te maken voor de locatie aan de Kethelweg en het Plein Emaus. Het plan staat maximaal 37 woningen toe. Het voornemen is om zestien appartementen, tien twee-onder-één-kap woningen en één vrijstaande woning te realiseren in het noordelijke deel van het plangebied en tien rijtjeswoningen in het zuidelijke deel van het plangebied. Prohuis B.V. is de ontwikkelaar van het plan. [bedrijf] is eigenaar van de gronden in het plangebied.
[appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied en kunnen zich niet verenigen met het zuidelijke deel van het plan. Hun beroepsgronden richten zich met name tegen het deel van het plan dat de realisatie van drie woningen mogelijk maakt aan de Jan Ligthartstraat op het perceel met kadastraal nr. 3229.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep [appellant] en anderen
Nadere stukken
4. Op de zitting hebben [appellant] en anderen betoogd dat de nadere stukken van de raad en de schriftelijke uiteenzetting van Prohuis B.V. en [bedrijf] van 13 oktober 2025 te laat zijn ingediend. Volgens [appellant] en anderen was er geen reden om zo kort voor de zitting nog inhoudelijke stukken aan te leveren.
4.1. De Afdeling overweegt dat het nadere stuk van de raad en de schriftelijke uiteenzetting van Prohuis B.V. en [bedrijf] overeenkomstig artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht meer dan tien dagen voor de zitting zijn ingediend. Deze termijn is echter niet bepalend voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. De Afdeling hanteert twee vragen om te beoordelen of de goede procesorde wordt geschonden. De eerste vraag is of voor de overige partij(en) te weinig tijd resteert om zich er inhoudelijk over uit te laten. De tweede vraag is of de zaak moet worden aangehouden met als gevolg een onwenselijke of onaanvaardbare vertraging van de procedure in het licht van de belangen van de overige partij(en) en een goede rechtspleging. Onder dat laatste valt ook de voorbereiding van de zitting door de bestuursrechter. De Afdeling overweegt dat de stukken die zijn overgelegd door de raad, Prohuis B.V. en [bedrijf] een korte reactie bevatten op de beroepsgronden van [appellant] en anderen. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze stukken niet zodanig omvangrijk of complex dat [appellant] en anderen niet voldoende tijd hebben gehad om zich er inhoudelijk over uit te laten. De Afdeling laat de nadere stukken van de raad en de schriftelijke uiteenzetting van Prohuis B.V. en [bedrijf] daarom toe tot de procedure.
Ingetrokken beroepsgronden
5. Op de zitting hebben [appellant] en anderen hun beroepsgronden over de toepasselijkheid van de Chw, de anterieure overeenkomst en inspraak ingetrokken.
Alternatieve invulling
6. [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende aandacht heeft besteed aan het alternatieve bouwplan dat zij hebben opgesteld. Na het eerste gesprek met het college hebben [appellant] en anderen het alternatieve plan afgegeven op het gemeentehuis. In het bouwplan wordt voorzien in één woning minder, drie garages extra en behoud van de keermogelijkheid in de Jan Ligthartstraat. Tijdens het tweede gesprek bleek dat de projectontwikkelaar niet bekend was met het alternatieve bouwplan. In het derde gesprek liet de projectontwikkelaar weten alleen bereid te zijn de bouwhoogte van de drie voorziene woningen in de Jan Ligthartstraat met twee meter te verlagen. De andere punten uit het alternatieve bouwplan zijn ten onrechte niet besproken. Op de zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat zij meer transparantie hadden gewild. De raad heeft alleen gezegd dat het alternatieve bouwplan financieel niet haalbaar is, maar heeft geen inzage gegeven in financiële stukken.
6.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
6.2. De Afdeling overweegt dat de raad in paragraaf 7.2 van de plantoelichting heeft toegelicht dat er naar aanleiding van het alternatieve bouwplan van [appellant] en anderen een heroverweging met betrekking tot het maximum aantal wooneenheden en de maximale goot- en bouwhoogte heeft plaatsgevonden. Deze heroverweging heeft uiteindelijk geleid tot een verlaging van de maximale bouwhoogte op het perceel met twee meter. Het maximum aantal woningen is niet verlaagd. De Afdeling overweegt dat op de zitting is toegelicht dat een verlaging van het maximum aantal woningen financieel niet haalbaar is. Zo is toegelicht dat er in het plangebied leegstaande bedrijfsgebouwen staan, waarin voorheen een autobedrijf was gevestigd. Deze bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt. Uit de schriftelijke uiteenzetting van Prohuis B.V. en [bedrijf] volgt dat de gronden onder deze bedrijfsgebouwen zijn verontreinigd. De kosten voor de bodemsanering zijn fors. Verder volgt uit de schriftelijke uiteenzetting dat het plangebied midden in een bestaande woonwijk ligt en wordt omringd door veel bebouwing. Dat maakt het bouwproces ingewikkelder. Prohuis B.V. en [bedrijf] hebben toegelicht dat al deze omstandigheden ertoe leiden dat de kosten om het bouwplan te kunnen realiseren hoog zijn. Volgens hen is het plan daarom alleen financieel haalbaar als er drie en niet twee woningen worden gerealiseerd aan de Jan Ligthartstraat. Naar het oordeel van de Afdeling is deze onderbouwing, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, voor deze planlocatie toereikend. De Afdeling ziet dan ook, anders dan [appellant] en anderen wensen, geen aanleiding om een nadere financiële onderbouwing op te vragen.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend heeft gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
7. [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan voor wat betreft het aspect verkeersveiligheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Zo heeft de raad volgens [appellant] en anderen ten onrechte geen oplossing geboden voor het vervallen van de draai- en keermogelijkheid voor auto’s in de Jan Ligthartstraat. De Jan Ligthartstraat is voor auto’s een doodlopende straat. In de huidige situatie is een mogelijkheid tot draaien en keren aanwezig op een deel van het perceel met kadastraal nr. 3229. Omwonenden hebben met de oorspronkelijke eigenaar van dit perceel afgesproken dat een deel van het perceel onbebouwd blijft, zodat er altijd kan worden gedraaid en gekeerd in de Jan Ligthartstraat. Ook het voorgaande bestemmingsplan "Ambacht" sloot bebouwing op een deel van het perceel uit. In het vastgestelde plan heeft het perceel met nr. 3229 de bestemming "Wonen - 1" gekregen. Het voornemen is om drie woningen te realiseren op het perceel, ook op het deel dat in de huidige situatie onbebouwd is. Als gevolg daarvan vervalt de draai- en keermogelijkheid en moeten auto’s achteruit de Jan Ligthartstraat uitrijden en achteruit het kruispunt Burgemeester de Bordesplein-Voorstraat oprijden. Dit is volgens [appellant] en anderen gevaarlijk, onder andere omdat de Jan Ligthartstraat een smalle straat is die veel wordt gebruikt door fietsende scholieren. Ook heeft de raad zich volgens [appellant] en anderen in de plantoelichting bij de verkeersanalyse ten onrechte geen rekenschap gegeven van het vervallen van de keermogelijkheid en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voor wat betreft de verkeersveiligheid uitvoerbaar is. De raad heeft toegelicht dat het vervallen van de draai- en keermogelijkheid slechts een indirect gevolg is van het plan, waarvan al is aangegeven dat dit binnen de Jan Ligthartstraat en in overleg met de omwonenden kan worden opgelost. Ten tijde van de vaststelling van het plan is een ontwerpvoorstel en een verkeersbesluit in de maak. Zodra deze in concept gereed zijn, worden deze besproken met de belanghebbende inwoners.
7.2. De Afdeling overweegt dat het perceel met kadastraal nr. 3229 privéterrein is. Ook de voorgaande eigenaar had er dus voor kunnen kiezen het perceel af te sluiten, zodat het niet gebruikt kon worden voor het keren van auto’s. De Afdeling overweegt daarnaast dat uit de stukken die [appellant] en anderen hebben overgelegd en uit wat zij op de zitting hebben toegelicht niet is gebleken dat het vervallen van de keermogelijkheid op het perceel ertoe leidt dat niet meer gekeerd kan worden in de Jan Ligthartstraat. Verder is niet gebleken dat het vervallen van de keermogelijkheid leidt tot een onveiligere verkeerssituatie. Ook met behoud van de keermogelijkheid moeten auto’s vanaf het deel van het perceel waarop gekeerd kan worden achteruit de Jan Ligthartstraat oprijden. Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor wat betreft het aspect verkeersveiligheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Ten overvloede wijst de Afdeling er nog op dat de raad heeft toegelicht dat er wordt gewerkt aan een verkeersbesluit dat zal zorgen voor een ruimere keermogelijkheid in de Jan Ligthartstraat.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
8. [appellant] en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan wat betreft het aspect parkeren voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Zij voeren hiertoe aan dat de raad ten onrechte uitsluitend de parkeerbehoefte naar aanleiding van de voorziene woningen heeft onderzocht. De raad had, om tot de conclusie te kunnen komen dat er voldoende parkeergelegenheid blijft bestaan, het hele zuidelijke deel van het plangebied inclusief de bestaande woningen moeten beoordelen. Indien de zuidelijke locatie in zijn totaliteit zou worden beoordeeld, klopt de parkeerberekening uit tabel 4.2 van de plantoelichting niet meer. [appellant] en anderen verwijzen daarvoor naar bijlage 9 bij hun beroepschrift. Daarnaast hebben [appellant] en anderen op de zitting toegelicht dat in het plangebied maximaal ruimte is voor 60 parkeerplaatsen, en niet voor 64 parkeerplaatsen zoals de raad stelt.
Ook betogen [appellant] en anderen dat de raad elf bestaande openbare parkeerplaatsen heeft meegenomen in de berekening van de invulling van de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling. De omgeving verliest dus elf openbare parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden ten onrechte nergens gecompenseerd. De parkeerdruk in de omgeving van het plangebied neemt hierdoor nog verder toe. De raad heeft dat miskend.
Verder betogen [appellant] en anderen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het reserveren van twee parkeerplaatsen voor de inzet van deelauto’s leidt tot een reductie van vier parkeerplaatsen. In het parkeerbeleid staat dat bij woningbouw één deelauto drie privéauto’s vervangt. Uit het onderzoek "Wat is het effect van deelauto’s op autobezit?" van het CROW van 2021 volgt echter dat er nog geen generiek algoritme is dat nauwkeurig het benodigde aantal parkeerplaatsen en deelvoertuigen kan berekenen. Dat de inzet van twee deelauto’s leidt tot een reductie van vier parkeerplaatsen stoelt dus niet op enig wetenschappelijk bewijs. In dat kader betogen [appellant] en anderen ook dat uit paragraaf 6.3 van de beleidsregel Parkeernormen van de Gemeente Vlaardingen van juli 2019 (hierna: het parkeerbeleid) volgt dat de initiatiefnemer voorstellen voor deelmobiliteit ter toetsing en goedkeuring aan de gemeente moet voorleggen. Zo’n voorstel kan worden gedaan als bij de ontwikkeling van woningen voldoende deelauto’s beschikbaar worden gesteld waarvan de gebruiksvoorwaarden aantoonbaar marktconform zijn en de oplossing toekomstvast is. In dit geval is geen inzicht gegeven in de gebruiksvoorwaarden en is niet gebleken van een toekomstvaste oplossing. Ook daarom kan niet worden geconcludeerd dat het reserveren van twee parkeerplaatsen voor de inzet van deelauto’s leidt tot een reductie van vier parkeerplaatsen, zo betogen [appellant] en anderen.
8.1. De Afdeling stelt voorop dat in artikel 17.2.1 van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen of het gebruik van gronden of bouwwerken slechts wordt verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat is voorzien in voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig het geldende parkeerbeleid opgenomen in de Beleidsregel Parkeernormen 2019 of de rechtsopvolger daarvan. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen moet dus inzicht worden gegeven in de parkeerbehoefte van het te realiseren bouwplan. Bij de verlening van de omgevingsvergunning zal vervolgens worden getoetst of in die behoefte kan worden voorzien overeenkomstig het op dat moment geldende parkeerbeleid. Mochten [appellant] en anderen dan vinden dat er wordt voorzien in onvoldoende parkeergelegenheid, dan kunnen zij rechtsmiddelen aanwenden tegen de omgevingsvergunning.
In het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan moet de raad beoordelen of het aannemelijk is dat bij de verlening van de omgevingsvergunning kan worden voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen. Daarbij geldt dat het bestemmingsplan geen bestaand parkeertekort hoeft op te lossen. De raad hoeft alleen rekening te houden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van de nieuwe woningen ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte in de omgeving.
8.2. De Afdeling overweegt dat in paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat de raad op basis van het parkeerbeleid heeft berekend dat voor het plan in totaal 62,3 parkeerplaatsen nodig zijn. [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden.
Daarnaast staat in de plantoelichting dat in het plangebied 64 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan twaalf parkeerplaatsen op eigen terrein en 52 openbare parkeerplaatsen. De Afdeling overweegt dat met die 64 parkeerplaatsen dus in de behoefte van 62,3 parkeerplaatsen kan worden voorzien.
Het betoog van [appellant] en anderen dat er binnen het plangebied geen ruimte is voor 64 parkeerplaatsen volgt de Afdeling niet. Uit de door de raad overgelegde tekeningen volgt dat er ten minste 64 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden in het plangebied. Op de zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat van de 64 ingetekende parkeerplaatsen vier parkeerplaatsen op een te klein deel zijn ingetekend, zodat in dit deel van het plangebied onvoldoende ruimte is voor deze vier parkeerplaatsen. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat dit betekent dat in het plangebied geen ruimte is voor 64 parkeerplaatsen. Zo heeft de raad toegelicht dat de verkeersbestemming in het plan ruim genoeg is om de vier parkeerplaatsen ergens anders in het plangebied te kunnen realiseren. De Afdeling acht dat aannemelijk. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat de concrete invulling van het plangebied, waaronder de exacte ligging van de parkeerplaatsen, bij de vaststelling van het plan nog niet hoeft vast te staan. De beoordeling of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte die als gevolg van de uitvoering van het plan zal ontstaan, zal in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen aan de orde komen.
8.3. Verder overweegt de Afdeling over het betoog van [appellant] en anderen dat er openbare parkeerplaatsen vervallen als volgt. Uit wat op de zitting is besproken blijkt dat er, om de ontwikkeling mogelijk te maken, elf openbare parkeerplaatsen vervallen. De raad heeft dat op de zitting niet weersproken. Deze elf openbare parkeerplaatsen moeten in het plan worden gecompenseerd. Dat betekent dat het plan in totaal moet kunnen voorzien in een parkeerbehoefte van 62,3 parkeerplaatsen plus deze elf parkeerplaatsen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan daarin niet kan voorzien. Zo heeft de raad in het nadere stuk van 13 oktober 2025 toegelicht dat 62,3 parkeerplaatsen de parkeerbehoefte is zonder rekening te houden met de aanwezigheidspercentages. Op grond van het parkeerbeleid mag de raad rekenen met aanwezigheidspercentages. De raad heeft toegelicht dat, wanneer er wordt gerekend met de aanwezigheidspercentages, er een maximale parkeerbehoefte van 56,59 afgerond 57 parkeerplaatsen is in het plangebied. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de raad gegeven toelichting over de aanwezigheidspercentages.
Op grond van het parkeerbeleid is het eveneens toegestaan om deelauto’s in te zetten. De raad heeft toegelicht dat de inzet van deelauto’s zal leiden tot een nog verdere reductie van de parkeerbehoefte. De inzet van twee deelauto’s leidt volgens de raad tot een extra reductie van vier parkeerplaatsen. Het parkeerbeleid gaat er namelijk vanuit dat één deelauto drie privéauto’s vervangt, wat leidt tot een netto reductie van twee parkeerplaatsen per deelauto. Bij de inzet van twee deelauto’s is de parkeerbehoefte van het plan dus geen 57 parkeerplaatsen, maar nog maar 53 parkeerplaatsen. Zoals de Afdeling hiervoor onder 8.2 heeft overwogen, biedt het plangebied ruimte voor in ieder geval 64 parkeerplaatsen. Met deze 64 parkeerplaatsen kan de parkeerbehoefte van 53 parkeerplaatsen worden opgevangen en kunnen de elf openbare parkeerplaatsen die als gevolg van het plan verdwijnen worden gecompenseerd.
Het betoog van [appellant] en anderen dat de raad niet had mogen concluderen dat de inzet van deelauto’s leidt tot een reductie van het aantal benodigde parkeerplaatsen, omdat dit niet is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs, volgt de Afdeling niet. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3943, onder 11. Hier heeft de Afdeling, onder verwijzing naar de CROW-publicatie 381 "toekomstbestendig parkeren" (hierna: de CROW-publicatie), overwogen dat daarin staat dat één deelauto vier tot acht gewone auto’s vervangt. Gelet hierop is het door de raad gehanteerde reductieaantal voor deelauto’s afkomstig uit het parkeerbeleid beperkter dan de aantallen uit de CROW-publicatie. Het door de raad gehanteerde reductieaantal is naar het oordeel van de Afdeling dan ook behoedzaam. Verder overweegt de Afdeling dat de eisen die op grond van paragraaf 6.3 van het parkeerbeleid gelden voor het inzetten van deelauto’s, zoals het indienen van een voorstel bij de gemeente ter goedkeuring, bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen worden getoetst. Hier hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dus nog geen inzage in te geven. 8.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten oordelen dat binnen het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich dan ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Bezonning
9. [appellant] en anderen betogen dat de bezonningsstudie Vlaardingen Kethelweg van Kokon Architectuur & Stedenbouw van 23 januari 2023 (hierna: de bezonningsstudie), die is uitgevoerd ten aanzien van het adres Plein Emaus 4, gebreken bevat. De raad had zich op basis van de bezonningsstudie dan ook niet op het standpunt mogen stellen dat er wordt voldaan aan de lichte TNO-norm en dat het plan voor wat betreft het aspect bezonning voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is er ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de daglichttoetreding in de woning aan het Plein Emaus 4 als gevolg van het bouwplan en is er ten onrechte geen aandacht besteed aan de zonuren en daglichttoetreding voor de woningen aan de Jan Ligthartstraat die grenzen aan het bouwplan.
9.1. De Afdeling stelt voorop dat de woning aan het Plein Emaus 4 de woning is waar de bezonning het meest zal verslechteren als gevolg van het plan, zodat de Afdeling deze woning als maatgevend ziet . Dit betekent dat indien de Afdeling tot het oordeel komt dat de raad voor de woning aan het Plein Emaus 4 voldoende heeft gemotiveerd dat het plan wat betreft het aspect bezonning voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, dit ook geldt voor de woningen aan de Jan Ligthartstraat.
9.2. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3127, onder 11.6, dat voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. De raad heeft toegelicht dat de gemeente Vlaardingen hier ook geen beleid voor heeft vastgesteld. Dit neemt niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anders dan [appellant] en anderen lijken te menen, hoeft bij deze belangenafweging echter geen doorslaggevende betekenis toe te worden gekend aan het antwoord op de vraag of wordt voldaan aan bepaalde door TNO opgestelde normen voor bezonning, maar is de uitkomst van deze belangenafweging afhankelijk van de omstandigheden van het geval. 9.3. De Afdeling stelt vast dat uit de stukken en wat op de zitting is besproken is gebleken dat bij de woning aan het Plein Emaus 4 niet volledig kan worden voldaan aan de lichte TNO-norm. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich desondanks, mede op basis van de bezonningsstudie, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige schaduwhinder voor de woning aan het Plein Emaus 4 en daarmee dus ook niet voor de woningen aan de Jan Ligthartstraat. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit de bezonningsstudie volgt dat de bezonningsuren voor de woning aan het Plein Emaus 4 met name in het vroege voorjaar en het late najaar niet voldoen aan de lichte TNO-norm, maar dat ter plaatse door de grote ruimte aan de voorzijde van de woning voldoende licht in de woning komt. Daarbij wijst de Afdeling er ook op dat in de bezonningsstudie is uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 13 m, terwijl op grond van het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 11 m geldt. In de bezonningsstudie is dus uitgegaan van ruimere bouwmogelijkheden dan het plan biedt. De Afdeling ziet daarom in de kritiekpunten die [appellant] en anderen op de bezonningsstudie hebben geuit geen aanleiding voor het oordeel dat de bezonningsstudie geen representatief beeld geeft van de effecten van het plan op de bezonning bij de woningen van [appellant] en anderen. Voorts heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat de gemeente Vlaardingen een enorme bouwopgaaf kent. Daarbij worden de woningen gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied waar het gebruikelijk is dat nieuwe woningen op korte afstand van bestaande woningen komen te staan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft het aspect bezonning niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Rendement zonnepanelen
10. [appellant] en anderen betogen dat de raad hun belang bij het kunnen verduurzamen van de woning aan het Plein Emaus 4 ten onrechte niet heeft meegewogen bij de vaststelling van het plan. Uit de bezonningsstudie volgt dat er in de zomerperiode schaduwwerking is. Hierdoor wordt het rendement voor het opwekken van energie via zonnepanelen geminimaliseerd. Wanneer er zonnepanelen worden geplaatst op de woning aan het Plein Emaus 4 is het geschatte rendementsverlies volgens [appellant] en anderen minstens 20% ten opzichte van de huidige referentiesituatie. De raad heeft dit ten onrechte niet erkend.
10.1. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3982, onder 7.1, dat de huidige regelgeving de raad er niet toe verplicht in een stedelijke omgeving met bestaande bebouwing die omgeving zo in te richten dat eigenaren van bestaande gebouwen, nu en in de toekomst, optimaal gebruik kunnen maken van zonnepanelen. Naar het oordeel van de Afdeling was de raad dan ook niet gehouden de wens van [appellant] om in de toekomst gebruik te kunnen maken van duurzame energie in zijn afweging te betrekken. Het betoog slaagt niet.
Straatbeeld
11. [appellant] en anderen betogen dat de bouwmassa van de drie beoogde woningen op het perceel in de Jan Ligthartstraat, ondanks de verlaging van de maximale bouwhoogte met 2 m, nog steeds niet in verhouding staat tot het straatbeeld. In de huidige situatie is er sprake van een beperkt bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 3 m. Het plan voorziet echter in het verlengen van het bouwvlak met 6 m en het verhogen van de maximale bouwhoogte naar 11 m. Deze maatvoering staat niet in verhouding tot de bestaande bebouwing in de omgeving. Zo geldt voor het perceel aan het Plein Emaus 4 een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale bouwhoogte van 8 m. Voor de percelen in de Jan Ligthartstraat geldt een maximale goothoogte van 5,5 m en een maximale bouwhoogte van 8,5 m.
11.1. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat er in de omgeving van het perceel ook percelen liggen waarvoor grotere goot- en bouwhoogten gelden dan de goot- en bouwhoogten die [appellant] en anderen noemen. Zo geldt voor het perceel aan Emaus 73 een goothoogte van 8,5 m en een bouwhoogte van 11,2 m, voor het perceel aan de Jan Lighartstraat 1 een goothoogte van 5,5 m en een bouwhoogte van 10 m en voor het perceel aan de Jan Ligthartstraat 4 een goothoogte van 6,5 m en een bouwhoogte van 10 m. In het nadere stuk van 6 mei 2023 hebben [appellant] en anderen verschillende redenen aangevoerd waarom het stedenbouwkundige karakter van deze woningen anders is dan die van de beoogde woningen aan de Jan Ligthartstraat, maar dat laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat er voor percelen in de omgeving van het plangebied bouwhoogten gelden die niet wezenlijk afwijken van de in het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte van 11 m. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat die bouwhoogte passend is in de omgeving.
Het betoog slaagt niet.
Woongenot
12. [appellant] en anderen betogen dat de drie in het plan voorziene woningen aan de Jan Ligthartstraat ertoe leiden dat hun woongenot onevenredig wordt aangetast. De bouwmassa, de goot- en nokhoogte in combinatie met de reikwijdte van het bouwvlak leiden tot schaduwhinder, verminderde daglichttoetreding en inbreuk op de privacy.
12.1. De Afdeling overweegt dat niet valt uit te sluiten dat de drie in het plan voorziene woningen aan de Jan Ligthartstraat zullen leiden tot schaduwwerking, verminderde daglichttoetreding en verminderde privacy. Zoals hiervoor onder 9.3 is overwogen, leidt het plan tot een beperking van bezonning en daglichttoetreding in de woningen van [appellant] en anderen. Deze beperking is echter niet onevenredig. Ook wat betreft de privacy is de Afdeling van oordeel dat deze niet zodanig wordt aangetast dat de raad het plan daarom niet had mogen vaststellen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de woningen van [appellant] en anderen in een woonwijk liggen. In woonwijken is het gebruikelijk dat woningen dichter op elkaar liggen, zodat in mindere mate sprake is van privacy.
Het betoog slaagt niet.
Herhalen en inlassen zienswijze
13. Waar [appellant] en anderen voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op die zienswijze. [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. De Groot
voorzitter
w.g. Van Zuijlen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
810-1116