202304411/1/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Etten-Leur,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2023 in zaak nr. 23/2586 en 23/2162 in het geding tussen:
[appellanten A en B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het uitbreiden van de woning aan de [locatie] in Etten-Leur.
Bij besluit van 14 februari 2023 heeft het college het door [appellanten A en B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2022 herroepen en opnieuw een omgevingsvergunning verleend.
Bij uitspraak van 5 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten A en B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten A en B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellanten A en B] hebben een zienswijze naar voren gebracht en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 24 november 2025, waar [appellanten A en B], bijgestaan door mr. S. Oord, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C. Marijnissen, zijn verschenen. Verder zijn op zitting de erven [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. [vergunninghouder] wil zijn woning uitbreiden met een aanbouw aan de zijkant van zijn woning. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Etten West-de Grient" en daarom heeft hij een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan nodig. Het college heeft die vergunning verleend. [appellanten A en B] wonen tegenover de woning van [vergunninghouder]. Zij kunnen zich niet vinden in de verleende omgevingsvergunning, omdat het bouwplan volgens hen ten koste gaat van de groene opzet van de wijk.
De Afdeling sluit aan bij oordeel van voorzieningenrechter en rechtbank
3. [appellanten A en B] hebben eerder verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 7 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3410, dit verzoek afgewezen en daarbij toegelicht waarom de voorzieningenrechter niet verwacht dat het hoger beroep van [appellanten A en B] ertoe zal leiden dat de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De Afdeling is het eens met dit oordeel en ziet in wat zij hebben aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. 3.1. Weliswaar is onderdeel van de onderbouwing in het stedenbouwkundig advies dat het bouwplan voldoet aan de zogenoemde standaardregels - een aspect waarop de rechtbank het besluit van het college had vernietigd -, maar het oordeel van de rechtbank, voorzieningenrechter en nu ook de Afdeling is juist dat het college ook zonder dit deel van de onderbouwing al goed heeft gemotiveerd dat het bouwplan past binnen de stedenbouwkundige uitstraling van de wijk en daarmee ook binnen een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling verwijst voor de onderdelen van de motivering van het college die zij van belang acht, naar voormelde uitspraak van 7 september 2023, onder 4.1.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen. Dit betekent dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college, onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellanten A en B] gegrond wordt verklaard, is vervallen.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
638