ECLI:NL:RVS:2023:3410

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
202304411/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in Etten-Leur

Op 31 oktober 2022 verleende het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur een omgevingsvergunning aan [partij] voor de uitbreiding van een woning aan [locatie 1]. Dit bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, dat alleen bepaalde aan- en uitbouwen toestaat binnen de bestemming 'Tuin'. [verzoeker], wonend aan [locatie 2] en tegenover de woning van [partij], verzet zich tegen deze vergunning, omdat hij vreest dat het bouwplan de groene opzet van de wijk aantast. Hij heeft een verzoek ingediend voor een voorlopige voorziening om onomkeerbare gevolgen te voorkomen voordat de bodemprocedure is afgerond.

De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 7 september 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker]. Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 heeft [verzoeker] zijn bezwaren toegelicht, bijgestaan door mr. N.M. Buddingh, terwijl het college vertegenwoordigd was door C. Marijnissen en H. Kockx. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk en dat de belangen van [verzoeker] niet onevenredig worden geschaad.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] afgewezen, met de opmerking dat [partij] op eigen risico gebruik maakt van de omgevingsvergunning zolang deze niet in rechte onaantastbaar is. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304411/2/R2.
Datum uitspraak: 7 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Etten-Leur (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-­West-­Brabant van 5 juni 2023 in zaak nr. 23/2586 en 23/2162 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [partij] voor het uitbreiden van de woning op het perceel aan de [locatie 1] in Etten-Leur.
Bij besluit van 15 februari 2023 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2022 herroepen en opnieuw omgevingsvergunning verleend.
Bij uitspraak van 5 juni 2023 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 februari 2023 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. N.M. Buddingh, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door C. Marijnissen en H. Kockx, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       Op 28 september 2022 heeft [partij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van zijn woning aan de [locatie 1] in Etten-Leur. Bij het besluit van 31 oktober 2022 heeft het college omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Etten West-de Grient". De beoogde uitbreiding heeft een omvang van 54,5 m2 en valt deels binnen de bestemming "Wonen-Vrijstaand 1" en deels binnen de bestemming "Tuin", en binnen de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3". Het bouwplan is met het bestemmingsplan in strijd, omdat binnen de bestemming "Tuin" alleen aan- en uitbouwen in de vorm van erkers, tochtportalen of entreepartijen zijn toegestaan, en omdat de afstand tussen een woning, een aan- of uitbouw meegerekend, en de zijdelingse bouwperceelsgrenzen minimaal 3 m moet bedragen. Bij het besluit op bezwaar heeft het college het primaire besluit herroepen en een omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
[verzoeker] woont aan de [locatie 2] in Etten-Leur, tegenover de woning van [partij]. Hij kan zich niet met de verlening van de omgevingsvergunning verenigen, met name niet omdat het bouwplan volgens hem ten koste gaat van de groene opzet van de wijk.
Spoedeisend belang
3.       [verzoeker] heeft verzocht om een voorlopige voorziening omdat hij wil voorkomen dat, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, onomkeerbare gevolgen ontstaan doordat gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning. [partij] heeft te kennen gegeven op korte termijn met de bouwwerkzaamheden te zullen starten. Met het verzoek is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gemoeid.
Beoordeling verzoek
4.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college met het stedenbouwkundig advies van 15 mei 2023 onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan passend is binnen de stedenbouwkundige uitstraling van de wijk. Volgens [verzoeker] is er geen sprake van een geringe afwijking van het bestemmingsplan en doet het bouwplan afbreuk aan de ruimtelijke en groene uitstraling van de wijk, die zich kenmerkt door vrijstaande woningen op ruime percelen zonder gebouwde afscheidingen. [verzoeker] wijst erop dat dit groene karakter juridisch is beschermd door een kettingbeding in een koopakte uit 1973, waarin is bepaald dat de verkrijger van de bouwgrond verplicht is de voor- en/of zijtuin als siertuin aan te leggen en goed te onderhouden. Bovendien vindt bescherming plaats door de planregels van het bestemmingsplan en door de omgevingsvisie. Het college had dan ook geen medewerking mogen verlenen aan de verdere verstening van de wijk in afwijking van het bestemmingsplan, aldus [verzoeker]. Een en ander is ook toegelicht in een door [verzoeker] ingediend rapport van juli 2023.
4.1.    Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de stedenbouwkundige beoordeling van het college niet deugt. Het college heeft aan de besluitvorming het advies van 13 december 2022 van de werkgroep afwijken bestemmingsplan ten grondslag gelegd. De werkgroep heeft het bouwplan in zijn geheel beoordeeld en geconcludeerd dat het bouwplan uit stedenbouwkundig oogpunt geen problemen oplevert en geen nadelige gevolgen heeft voor de direct aangrenzende bebouwing. Daarbij is van belang geacht dat de beoogde aanbouw is voorzien in het verlengde van de gevel van de woning op het naastgelegen perceel en evenwijdig loopt aan de openbare weg. Het college heeft in het besluit op bezwaar toegelicht dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de bestaande stedenbouwkundige kwaliteit van de wijk, onder meer omdat de afstand tot openbaar gebied nog altijd meer dan 5 m bedraagt, waardoor het bouwplan geen onaanvaardbare afbreuk doet aan het open en groene karakter van de wijk. Ook overigens tast het bouwplan de belangen van omwonenden niet aan. Het college heeft, mede gelet op de ter zitting bekeken tekening van de situering van het bouwplan, voldoende toegelicht dat de ruimtelijke uitstraling van de wijk door het bouwplan niet onevenredig wordt aangetast en dat de belangen van [verzoeker], die beperkt zicht heeft op het perceel van [partij], niet onevenredig worden geschonden. De destijds in 1973 tussen de gemeente    en de toenmalige verkrijger van de bouwgrond gesloten overeenkomst,  betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het college met de gegeven motivering geen medewerking heeft kunnen verlenen aan het bouwplan. De overeenkomst bevat als zodanig geen bouwverbod en van een evident privaatrechtelijke belemmering is, anders dan [verzoeker] ter zitting heeft aangevoerd, dan ook geen sprake. Dit geldt temeer nu de gemeente zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling verzet.
De voorzieningenrechter ziet verder geen grond voor het oordeel dat de stedenbouwkundige beoordeling door het college zich niet verdraagt met de in de omgevingsvisie neergelegde uitgangspunten, die van zeer algemene aard zijn.
Het betoog slaagt niet.
5.       Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter niet verwacht dat het hoger beroep van [verzoeker] ertoe zal leiden dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het verzoek van [verzoeker] wordt daarom afgewezen. Wel wijst de voorzieningenrechter erop dat [partij], zolang de verleende omgevingsvergunning niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023
842