ECLI:NL:RVS:2025:62
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Maalsen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 december 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder op 18 november 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft op 10 januari 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.C.W. Lange, de voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.C.S. Heinen, de griffier.