202205863/16/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Betoncentrale West-Brabant B.V., gevestigd in Oud en Nieuw Gastel, gemeente Halderberge, en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V., gevestigd in Terneuzen (hierna tezamen en in enkelvoud: de betonmortelcentrale),
2. [appellant sub 2], wonend in [woonplaats], en anderen,
appellanten,
en
de minister voor Klimaat en Energie, thans: de minister van Klimaat en Groene Groei, en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, thans: de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de ministers),
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4243, heeft de Afdeling de ministers opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 12 juli 2022 tot vaststelling van het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost", zoals gewijzigd bij besluit van 4 april 2024, te herstellen. Bij besluit van 14 april 2025 (hierna: het herstelbesluit) hebben de ministers ter uitvoering van de tussenuitspraak het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost" opnieuw gewijzigd.
De betonmortelcentrale en [appellant sub 2] en anderen hebben hierover zienswijzen naar voren gebracht.
De minister van Klimaat en Groene Groei, de betonmortelcentrale en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 november 2025, waar zijn verschenen:
- de betonmortelcentrale, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en [gemachtigden];
- de minister van Klimaat en Groene Groei, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman en mr. J.H. Keinemans;
- TenneT TSO B.V., vertegenwoordigd door mr. I. Kieft en mr. E.L. van Leeuwen, beiden advocaat te Amsterdam, en [gemachtigden];
- het college van burgemeester en wethouders van Halderberge, vertegenwoordigd door mr. R. Timmermans.
Verder hebben [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg, de zitting via een videoverbinding bijgewoond.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een inpassingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het inpassingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het inpassingsplan dat de ministers op 12 juli 2022 hebben vastgesteld, maakt de aanleg van een nieuwe 380 kV-verbinding tussen Rilland en Tilburg mogelijk. Deze verbinding loopt van Rilland via Bergen op Zoom, Roosendaal, Oud Gastel, Standdaarbuiten, Zevenbergen, Zevenbergschen Hoek, Hooge Zwaluwe, Geertruidenberg, Oosterhout en 's Gravenmoer naar Tilburg. De nieuwe hoogspanningsverbinding zal worden geëxploiteerd door TenneT.
Bij besluit van 4 april 2024 hebben de ministers het vastgestelde inpassingsplan gewijzigd (hierna: het wijzigingsbesluit). Daarbij zijn onder meer definities van "diepwortelende beplanting en bomen" en "hoogopgaande beplanting en bomen" aan de planregels toegevoegd.
Tegen deze besluiten zijn beroepen ingesteld dan wel van rechtswege ontstaan. De Afdeling heeft die beroepen, waaronder de beroepen van de betonmortelcentrale en [appellant sub 2] en anderen, behandeld op zittingen van 10 tot en met 13 juni 2024. Op 23 oktober 2024 heeft zij uitspraak, deels tussenuitspraak, gedaan (ECLI:NL:RVS:2024:4243). De tussenuitspraak betreft de beroepen van de betonmortelcentrale en [appellant sub 2] en anderen. De andere beroepen zijn bij de uitspraak van 23 oktober 2024 niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard. 3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de beroepen van de betonmortelcentrale en [appellant sub 2] en anderen gebreken in het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan en het wijzigingsbesluit aan het licht hebben gebracht. De ministers is opgedragen die gebreken te herstellen.
Om aan die opdracht te voldoen, hebben de ministers het inpassingsplan bij het herstelbesluit opnieuw gedeeltelijk gewijzigd. Aanvullend hebben zij daarbij planregels over het verrichten van grondroeractiviteiten gewijzigd.
4. Het herstelbesluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Beroepen tegen het besluit van 12 juli 2022 en het wijzigingsbesluit
5. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 29.3 en 29.4 overwogen dat, gelet op de onder 29.2 genoemde gevolgen van het plan, de ministers hun stelling dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van de betonmortelcentrale niet toereikend hebben gemotiveerd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de ministers de belangen van de betonmortelcentrale onvoldoende onder ogen hebben gezien bij de vaststelling van het plan en de daaruit voortvloeiende beperkingen. In dit opzicht is het plan volgens de tussenuitspraak niet zorgvuldig voorbereid en berust het niet op een draagkrachtige motivering.
Gelet hierop is het beroep van de betonmortelcentrale tegen het besluit van 12 juli 2022 gegrond. Dit besluit moet, voor zover het de planregeling voor het perceel van de betonmortelcentrale aan de St. Antoinedijk 7 te Oud-Gastel betreft, worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
6. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 74.2 overwogen dat uit de planregels, zoals gewijzigd bij het wijzigingsbesluit, niet volgt dat de vergunningplicht voor het aanbrengen van hoogopgaande en diepwortelende beplanting niet voor gewassen geldt. De Afdeling heeft geoordeeld dat het inpassingsplan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.
Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 12 juli 2022 en het wijzigingsbesluit gegrond. Deze besluiten moeten gedeeltelijk worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het wijzigingsbesluit moet worden vernietigd voor zover het de wijziging van artikel 1.14 en artikel 1.20 van de planregels betreft. Het besluit van 12 juli 2022 moet worden vernietigd voor zover de in artikelen 8.4.1 en 9.4.1 van de planregels opgenomen verboden ook gelden voor het telen van hoogopgaande en diepwortelende gewassen.
Beroep van de betonmortelcentrale tegen het herstelbesluit
Herstelbesluit
7. Artikel 9.2, aanhef en onder b, van de planregels bevat criteria waaraan bouwwerken moeten voldoen die worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Bij het herstelbesluit is daaraan een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
"7. de hoogte van de geleiders ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding ‘minimale geleiderhoogte’ bedraagt ten minste 48,25 meter boven NAP."
In de verbeelding is ter plaatse van het perceel van de betonmortelcentrale de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - minimale geleiderhoogte’ opgenomen. Verder is daarin de planzone versmald.
Met deze wijzigingen is volgens de ministers planologisch geborgd dat voor de betonmortelcentrale een vrije werkhoogte van 40 m ten opzichte van het maaiveld beschikbaar is om de huidige bedrijfsvoering te kunnen voortzetten. De geleiders tussen de masten 71N en 72N moeten daarvoor strakker worden ingehangen. Het strakker inhangen maakt ook de versmalling van de planzone mogelijk.
De ministers hebben in de toelichting bij het herstelbesluit gemotiveerd waarom zij in de andere gronden van het beroep van de betonmortelcentrale geen reden zien voor verdere aanpassing van het inpassingsplan. Zij stellen zich op het standpunt dat in de praktijk de bedrijfsvoering van de betoncentrale niet in het geding komt nadat de hoogspanningsverbinding is aangelegd. Met het herstelbesluit is volgens hen voldoende rekening gehouden met de belangen van de betonmortelcentrale en is dit toereikend gemotiveerd.
Gevolgen voor de bouwmogelijkheden
8. De betonmortelcentrale betoogt in haar zienswijze dat de ministers ook met het herstelbesluit miskennen dat de bestaande bouwmogelijkheden op haar perceel worden ingeperkt. Zij stelt dat de bestaande centrale ongeveer 28,5 m hoog is. Met het inpassingsplan is uitbreiding van de centrale en uitbreiding tot 30 m hoogte niet meer toegestaan. Ook de bouw van een zogenoemde elevator, die op zichzelf niet hoger hoeft te zijn dan 30 of 31 m, behoort niet meer tot de mogelijkheden. Dat door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels, doet hier volgens de betonmortelcentrale niet aan af. Artikel 9.3 van de planregels, waarin de afwijkingsmogelijkheid geregeld is, bevat volgens haar geen objectieve criteria en is daarmee rechtsonzeker.
8.1. Artikel 9.2 van de planregels luidt:
"Voor het bouwen gelden de volgende regels:
[…];
c. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot […]."
Artikel 9.3 luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder c en toestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:
a. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
b. vooraf de leidingbeheerder van de desbetreffende hoogspanningsverbinding gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen […]."
8.2. In de toelichting bij het herstelbesluit is vastgesteld dat één van de vijf op het perceel aanwezige silo’s en de mengtoren in de planzone van het inpassingsplan staan.
De toelichting vermeldt dat bij het vaststellen van het inpassingsplan geen rekening kan worden gehouden met nog niet vaststaande toekomstige ontwikkelingen. In dat verband wordt opgemerkt dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de genoemde ontwikkeling van een nieuwe ‘state of the art’ betoncentrale of de plaatsing van een elevator bij de huidige silo’s. De toelichting vermeldt verder dat de betonmortelcentrale de silo (en de mengtoren) binnen de planzone kan vervangen door een modernere silo van gelijke omvang en hoogte. Voor andersoortige veranderingen binnen de planzone kan een omgevingsvergunning worden verleend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 9.3 van de planregels. Een dergelijke vergunningplicht is volgens de ministers niet onevenredig belemmerend.
8.3. Op de zitting is gebleken dat de bestaande centrale in 2022 geheel vervangen is. Er zijn geen concrete plannen voor aanpassing of vernieuwing van de centrale, ook niet voor de plaatsing van een zogenoemde elevator. De bouwbeperking heeft in zoverre dus geen directe nadelige gevolgen voor de betonmortelcentrale. Als de betonmortelcentrale haar centrale in de toekomst toch binnen de planzone wil uitbreiden in oppervlakte of in hoogte, dan heeft zij daarvoor een omgevingsvergunning nodig. De keuze om die bouwactiviteiten niet rechtstreeks toe te staan, maar om daarvoor een afwijkingsbevoegdheid op te nemen, getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de betrokken belangen (vergelijk de uitspraak van 23 oktober 2024, onder 71.2). Wat de betonmortelcentrale aanvoert, geeft ook geen grond voor het oordeel dat de afwijkingsbevoegdheid met de in artikel 9.3 gestelde voorwaarden voor vergunningverlening onvoldoende objectief begrensd is of in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro.
De ministers hebben zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het inpassingsplan voor de bouwmogelijkheden op het perceel van de betonmortelcentrale niet onevenredig zijn. Het herstelbesluit is op dit punt deugdelijk gemotiveerd.
8.4. Het betoog slaagt niet.
Gevolgen voor de bedrijfsvoering
9. De betonmortelcentrale betoogt dat het herstelbesluit niet wegneemt dat haar bestaande bedrijfsvoering als gevolg van de aan te leggen hoogspanningsverbinding onaanvaardbaar zal worden belemmerd. Met het herstelbesluit is de vrije werkhoogte bij de centrale op 40,5 m ten opzichte van het maaiveld gebracht, maar die hoogte is volgens de betonmortelcentrale niet voldoende. Zij stelt in haar zienswijze dat de mobiele hijskranen die zij gebruikt een vrije werkhoogte van minimaal 40 m nodig hebben en dat dit de hoogte onder de haak betreft. Verder zijn niet alle hijskranen met een hogere mastlengte te fixeren op een maximum hoogte van 40 m. De ministers hebben spoed- en noodreparaties ook niet in ogenschouw genomen. In verband met de uithardingstijd van beton moeten die reparaties binnen 2,5 uur worden uitgevoerd en het is in zo’n situatie onzeker of het juiste type hijskraan en de juiste opstelplaats beschikbaar zijn. De betonmortelcentrale wijst daarnaast op bijzondere vereisten voor het werken met een mobiele hijskraan onder een hoogspanningsverbinding. Het kranenverhuurbedrijf Wagenborg Nedlift B.V. (hierna: Wagenborg) heeft daarover opmerkingen gemaakt in haar verbeeldingen, die samen met een notitie van TenneT van 25 februari 2025 als bijlage 1 bij het herstelbesluit zijn gevoegd. De betonmortelcentrale noemt ook voorschriften over arbeidsomstandigheden, waaraan zij moet voldoen. De ministers hebben volgens haar nagelaten om die vereisten in hun onderzoek en bij hun afweging te betrekken. Zij heeft het rapport "Toetsing mogelijkheid hijswerkzaamheden onder 380kV hoogspanningsverbinding" van Cranes for You B.V. van 20 mei 2025 overgelegd, waarin is geconcludeerd dat het voor de betonmortelcentrale niet mogelijk is om hijswerkzaamheden voor het reguliere en het onvoorziene onderhoud uit te voeren en daarbij te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving.
9.1. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen, hanteert TenneT veiligheidsvoorschriften voor het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen. Kranen of onderdelen daarvan mogen volgens die voorschriften de draden van een 380 kV-hoogspanningslijn, in verband met mogelijke overslag, niet dichter naderen dan 6 m. Niet in geschil is dat de bij het herstelbesluit aangebrachte wijziging van het inpassingsplan in de praktijk betekent dat de minimale hoogte waarop de geleiders boven de centrale komen te hangen 46,5 m boven maaiveld is. Daarmee is gewaarborgd dat voor de betonmortelcentrale een vrije werkhoogte van 40,5 m beschikbaar is. De eigen havenkraan van het bedrijf kan dan tot de volledige werkhoogte van 34 m worden gebruikt. In zoverre wordt de bedrijfsvoering na de wijziging dus niet meer belemmerd.
9.2. De ministers gaan bij het gebruik van mobiele onderhoudskranen uit van een benodigde hoogte van 40 m. De marge is dan 0,5 m, zodat de bedrijfsvoering volgens de ministers ook in zoverre niet wordt belemmerd. In de toelichting bij het herstelbesluit staat dat de ministers informatie hebben ingewonnen bij Wagenborg om voldoende zekerheid te verkrijgen dat regulier onderhoud bij de betoncentrale kan worden uitgevoerd met onderhoudskranen van maximaal 40 m hoog. Wagenborg heeft een aantal opstellocaties voor mobiele onderhoudskranen beschouwd ten behoeve van beheer en onderhoud van de silo’s en van de mengtoren achter de silo’s. Uit die informatie blijkt volgens de toelichting dat regulier onderhoud mogelijk is met kranen met een werkhoogte van maximaal 40 m.
Uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken, maakt de Afdeling op dat een mobiele hijskraan in de regel kan worden ingesteld en gefixeerd op een bepaalde hoogte. Verder is op de zitting aan de hand van de tekeningen van Wagenborg vastgesteld dat het technisch en praktisch mogelijk is om onderhoud aan de centrale uit te voeren met een mobiele hijskraan die tot een hoogte van maximaal 40 m reikt. Voor regulier onderhoud, dat kan worden ingepland, hoeven de huur van een geschikte kraan en de beschikbaarheid van een opstelplaats ook volgens de betonmortelcentrale geen probleem te zijn. Regulier onderhoud kan dus binnen de beschikbare vrije werkhoogte van 40,5 m worden uitgevoerd.
Naast de hoogtebeperking, gelden voor het werken met een hijskraan nabij de hoogspanningsverbinding ook andere eisen. De kraan moet worden geaard en er is toestemming van TenneT nodig. TenneT heeft op de zitting toegezegd dat een generieke toestemming wordt gegeven, zodat niet bij elke werkzaamheid met een mobiele hijskraan opnieuw om toestemming hoeft te worden gevraagd. De generieke toestemming kan volgens TenneT in de zakelijk recht overeenkomst worden opgenomen, maar kan ook anderszins schriftelijk worden vastgelegd. Verder zal de betonmortelcentrale de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding moeten betrekken bij de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet, en de hijsplannen en het toezicht, bedoeld in artikel 7:18a, achtste en negende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Voor zover de betonmortelcentrale de hiervoor benodigde deskundigheid niet in huis heeft, zal zij die moeten inhuren. Anders dan Cranes for You lijkt te veronderstellen, betekent dit niet dat de betonmortelcentrale bij hijswerkzaamheden voor het reguliere onderhoud niet aan de bestaande wet- en regelgeving kan voldoen.
Gelet op het voorgaande, kan worden vastgesteld dat de voorwaarden om veilig nabij de hoogspanningsverbinding te kunnen werken, invloed zullen hebben op de bedrijfsvoering van de betonmortelcentrale. Maar niet gebleken is dat deze voorwaarden het reguliere onderhoud onmogelijk maken of onevenredig belastend voor de betonmortelcentrale zullen zijn.
9.3. Op de zitting heeft de betonmortelcentrale gesteld dat de meest voorkomende storing die binnen 2,5 uur moet worden opgelost, wordt veroorzaakt door obstakels in een bunker of de menger. Dat gebeurt niet elk jaar, maar het kan ook wel 4 of 5 keer in een jaar voorkomen. Om zo’n storing te verhelpen is niet altijd een mobiele hijskraan nodig. Soms kan de eigen havenkraan worden gebruikt en soms kan de storing op een andere manier, zonder kraan, worden opgelost. Een storing die wordt veroorzaakt door een kapot filter op een silo, komt volgens de betonmortelcentrale ongeveer een keer per jaar voor.
In het rapport van Cranes for You staat dat het, gezien de gebruikelijke werkwijze in de Nederlandse kraanverhuurbranche, doorgaans mogelijk is om een hijskraan binnen de noodzakelijke 2,5 uur in te zetten. Daarbij is voor vrijwel elke storing al bekend wat er aan minimale kraancapaciteit en bijbehorende minimale mastlengte nodig is. De betonmortelcentrale heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat dit niet meer mogelijk is na aanleg van de hoogspanningsverbinding. De betonmortelcentrale kan zich erop voorbereiden om ook dan tijdig een hijskraan te kunnen inzetten. Zij zou op voorhand afspraken met kraanverhuurbedrijven kunnen maken over het leveren van voor haar situatie geschikte typen hijskranen. Daarbij kunnen zij afstemmen met welke aanvullende eisen rekening moet worden gehouden. De betonmortelcentrale kan verder haar terrein zo inrichten dat voor storingen een opstellocatie beschikbaar is. Ook kan zij, zoals op de zitting is besproken, hijsplannen voor de verschillende typen hijskranen en de verschillende storingen klaarleggen, zodat zij die in een noodsituatie alleen hoeft aan te vullen en eventueel te actualiseren.
Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat spoedreparaties door de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding niet of niet tijdig kunnen worden uitgevoerd.
9.4. Uit het voorgaande volgt dat de betonmortelcentrale haar bedrijfsvoering, wat de inzet van mobiele hijskranen betreft, gedeeltelijk zal moeten aanpassen. Zij is voor die inzet verder mede afhankelijk van derden, maar wat zij aanvoert leidt niet tot de conclusie dat regulier onderhoud en spoedreparaties onmogelijk zijn bij een vrije werkhoogte van 40,5 m. Onder de gegeven omstandigheden hebben de ministers zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat het inpassingsplan, zoals dat bij het herstelbesluit is gewijzigd, de betonmortelcentrale niet onevenredig in haar bedrijfsvoering zal belemmeren. In zoverre treft haar betoog geen doel. De Afdeling merkt nog op dat de ministers, met verwijzing naar het schadebeleid van TenneT, erop hebben gewezen dat de betonmortelcentrale desgewenst financieel gecompenseerd kan worden als zij extra kosten moet maken vanwege de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding. Volgens de ministers kan daarbij gedacht worden aan extra kosten voor het huren van een geschikte mobiele hijskraan of schade die is ontstaan doordat een spoedreparatie niet tijdig kon worden uitgevoerd.
9.5. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep van de betonmortelcentrale tegen het herstelbesluit is ongegrond.
11. De Afdeling ziet hierin aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 12 juli 2022, zoals gewijzigd op 4 april 2024, voor zover dat wordt vernietigd als vermeld onder 5. Dit betekent dat het inpassingsplan in zoverre blijft gelden.
Beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het herstelbesluit
Herstelbesluit
12. Bij het herstelbesluit zijn de planregels over hoogopgaande en diepwortelende beplanting als volgt gewijzigd:
Artikel 1.14
"Diepwortelende beplanting en bomen:
beplanting, met uitzondering van beplanting die een- of meermalig wordt geoogst, en bomen met een wortelstelsel dat meer dan 1 meter onder het maaiveld reikt of dat naar verwachting in de toekomst op de locatie zal doen."
Artikel 1.20
"Hoogopgaande beplanting en bomen:
beplanting, met uitzondering van beplanting die een- of meermalig wordt geoogst, en bomen die meer dan 4 meter boven maaiveld reiken of dat naar verwachting in de toekomst op de locatie zal doen."
Artikel 8.4.1
"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
[…]
b. het aanbrengen of in stand houden van hoogopgaande beplanting en bomen;
c. het aanbrengen of in stand houden van diepwortelende beplanting en bomen […];
[…]."
Artikel 9.4.1
"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
[…]
b. het aanbrengen of in stand houden van hoogopgaande beplanting en bomen;
c. het aanbrengen of in stand houden van diepwortelende beplanting en bomen […];
[…]."
Telen van snijmais
13. [appellant sub 2] en anderen telen met enige regelmaat snijmais op hun percelen. Zij hebben in hun zienswijze te kennen gegeven dat zij zich kunnen verenigen met de wijziging van artikelen 1.14 en 1.20 van de planregels, maar niet met de wijziging van artikelen 8.4.1, onder b en c, en 9.4.1, onder b en c, van de planregels. Met de toevoeging van de woorden "of in stand houden" in de laatstbedoelde planregels ontstaat volgens hen discussie over de vraag wanneer een gewas geoogst moet zijn om niet aangemerkt te worden als diepwortelende of hoogopgaande beplanting. Verder wijzen zij op de situatie dat het gewas soms niet opkomt en dus ook niet wordt geoogst. Dan zou volgens hen onbedoeld met terugwerkende kracht een omgevingsvergunningsplicht ontstaan voor het aanbrengen van dat gewas.
13.1. In de toelichting bij het herstelbesluit staat dat met de toevoeging van de woorden "of in stand houden" wordt beoogd dat beplanting die dient als gewas, ook daadwerkelijk wordt geoogst en niet blijft staan met mogelijke hinder voor de hoogspanningsverbinding tot gevolg.
13.2. Uit de tekst van de planregels volgt dat snijmais die wordt geoogst, geen hoogopgaande of diepwortelende beplanting in de zin van het inpassingsplan is, ook al is de snijmais hoger dan 4 m of dieper geworteld dan 1 m. Mede gelet op de toelichting bij het herstelbesluit, brengt een redelijke uitleg van de planregels mee dat niet het precieze moment van oogsten, maar de intentie om te oogsten daarbij relevant is. Zolang die intentie bestaat en gezien de groeicyclus van het gewas nog kan bestaan, is de snijmais geen hoogopgaande of diepwortelende beplanting en hoeft daarvoor geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd. In de situatie dat snijmais niet opkomt, is er hoe dan ook geen hoogopgaande of diepwortelende beplanting en geldt op grond van het inpassingsplan dus ook geen vergunningplicht. Voor het oordeel dat het herstelbesluit op dit punt in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, bestaat geen grond.
13.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het herstelbesluit is ongegrond.
Verwerking op de landelijke voorziening en proceskosten
15. De Afdeling ziet aanleiding de ministers op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
16. De ministers moeten de proceskosten van de betonmortelcentrale en [appellant sub 2] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van 12 juli 2022 tot vaststelling van het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost" gegrond;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 4 april 2024 tot wijziging van het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost" gegrond;
III. vernietigt het onder I bedoelde besluit van de minister voor Klimaat en Energie en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 12 juli 2022, voor zover:
a. het de planregeling voor het perceel aan de St. Antoinedijk 7 te Oud-Gastel betreft;
b. de in artikelen 8.4.1 en 9.4.1 van de planregels opgenomen verboden ook gelden voor het telen van hoogopgaande en diepwortelende gewassen;
IV. vernietigt het onder II bedoelde besluit van de minister voor Klimaat en Energie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 april 2024, voor zover daarbij artikelen 1.14 en 1.20 van de planregels van het inpassingsplan "Zuid-West 380 kV Oost" zijn gewijzigd;
V. verklaart de beroepen tegen het besluit van 14 april 2025 ongegrond;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder III.a vernietigde deel van het besluit van 12 juli 2022 in stand blijven;
VII. draagt de minister van Klimaat en Groene Groei en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III, IV en VI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VIII. veroordeelt de minister van Klimaat en Groene Groei tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
- € 3.628,00 aan Betoncentrale West-Brabant B.V en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 3.628,00 aan [appellant sub 2] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. gelast dat de minister van Klimaat en Groene Groei aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 365,00 aan Betoncentrale West-Brabant B.V en Betonmortel West Brabant De Hoop B.V, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
- € 184,00 aan [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Besselink
voorzitter
w.g. Visser
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
148