ECLI:NL:RVS:2025:568

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
202204042/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing visumaanvraag door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De vreemdeling had op 6 mei 2021 een aanvraag ingediend om zich bij een burger van de Unie te voegen voor een verblijf van 31 dagen. De minister heeft deze aanvraag afgewezen. Vervolgens heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister heeft dit bezwaar op 17 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 9 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 februari 2025 uitspraak gedaan. In de overwegingen werd vastgesteld dat de aanvraag van de vreemdeling betrekking had op een visum voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. De Afdeling oordeelde dat zij onbevoegd was om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat er geen hoger beroep mogelijk is tegen de afwijzing van een visum voor kort verblijf zoals in artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202204042/1/V3.
Datum uitspraak: 14 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 9 juni 2022 in zaak nr. NL21.17112 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2021 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 november 2021 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.T. Gerbrandy, advocaat in Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Uit de aanvraag van de vreemdeling blijkt dat hij een visum heeft aangevraagd om zich bij een burger van de Unie te voegen voor een verblijf van 31 dagen. De uitspraak van de rechtbank gaat daarom over een visum voor een voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld. Dat staat in artikel 84, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
2.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Van Bekhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025
959