ECLI:NL:RVS:2025:5591
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- W. den Ouden
- M. Schuurman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake geschiktheidsonderzoek door het CBR
Op 6 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2024. De zaak betreft de bevoegdheid van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een onderzoek naar de geschiktheid van de appellant op te leggen, na het overschrijden van de termijn van vier weken na ontvangst van een mededeling van de politie, zoals vastgelegd in artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken overwogen dat het overschrijden van deze termijn niet automatisch betekent dat het CBR onbevoegd is om een onderzoek op te leggen.
De appellant, die in de openbare zitting aanwezig was, heeft niet kunnen aantonen dat de beslissing van het CBR onjuist was. De feiten van de zaak tonen aan dat de appellant zich in een gevaarlijke situatie bevond, waarbij hij met zijn auto op de vluchtstrook van de A16 stond en een hoog alcoholgehalte had. De Afdeling oordeelt dat het CBR op basis van deze feiten een vermoeden van ongeschiktheid mocht afleiden en dat het CBR gehouden was om het onderzoek naar de geschiktheid op te leggen.
De Afdeling heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals een posttraumatische-stressstoornis en sociaal isolement, niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt die de nadelige gevolgen van het besluit onevenwichtig maken. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam wordt bevestigd, en het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.