ECLI:NL:RVS:2025:5574

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
BRS.25.000823
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie tot bewaring van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 juli 2025. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om hem in bewaring te stellen, ongegrond verklaard. Appellant stelt dat de uitspraak van de rechtbank niet in het openbaar is gedaan, omdat deze om 07.37 uur in het digitaal loket bekend is gemaakt, terwijl hij om 07.38 uur de e-mail hierover ontving. Hij betoogt dat dit buiten de openingstijden van de rechtbank valt en dat er daarom geen openbaarmakingszitting heeft plaatsgevonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, volgens artikel 8:78 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een uitspraak in het openbaar moet worden uitgesproken. De Afdeling concludeert dat de bekendmaking van de uitspraak op 2 juli 2025 voldoende is om aan te nemen dat deze in het openbaar is uitgesproken, ondanks het tijdstip van de bekendmaking. De eerste grief van appellant faalt dan ook. De tweede grief van appellant leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De Afdeling ziet geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

BRS.25.000823
Datum uitspraak: 20 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 juli 2025 in zaak nr. NL25.27103 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2025 heeft de minister appellant in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 2 juli 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.        Appellant voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank de uitspraak van 2 juli 2025 niet in het openbaar heeft gedaan, omdat de uitspraak om 07.37 uur in het digitaal loket bekend is gemaakt en hij om 07.38 uur de e-mail hierover ontving. Dit is buiten de openingstijden van de rechtbank. Daarom kan er geen openbaarmakingszitting zijn geweest, aldus appellant.
1.1.        Ingevolge artikel 8:78 van de Awb moet een uitspraak in het openbaar worden uitgesproken. Indien de uitspraak vermeldt dat deze in het openbaar op een bepaalde datum is uitgesproken, dient ervan uitgegaan te worden dat dit zo is. Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA2830, onder 2.3.
1.2.        In de uitspraak van 17 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB6843, onder 2.2.1 heeft de Afdeling overwogen dat het in het openbaar uitspreken van de beslissing in ieder geval niet later kan plaatsvinden dan op de dag van de bekendmaking van de uitspraak door verzending van een afschrift van de uitspraak aan partijen. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een rechtbank de uitspraak eerst aan partijen bekendmaakt en later, op dezelfde dag, in het openbaar uitspreekt. In dit geval staat in de uitspraak dat deze is uitgesproken in het openbaar en bekend is gemaakt op 2 juli 2025. Dat de bekendmaking in de ochtend van 2 juli 2025 buiten de openingstijden van de rechtbank heeft plaatsgevonden, is onvoldoende om hieraan te twijfelen.
1.3.        De grief faalt.
2.        Wat appellant in de tweede grief heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de tweede grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.        De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025
846-1122