202503421/2/R4.
Datum uitspraak: 13 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend in Ermelo,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Ermelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2025 heeft de raad het "TAM omgevingsplan De Beek 77" als wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Ermelo vastgesteld (hierna: het besluit tot wijziging).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker], HCB Vastgoed B.V. en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 september 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. E.M. Oskam, advocaat in Utrecht, vergezeld door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door ing. S.M.L. Veneman, zijn verschenen. Voorts is ter zitting HCB, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het besluit tot wijziging maakt de bouw van 3 nieuwe woningen mogelijk aan De Beek 77 in Ermelo. Op die locatie was voorheen een veehouderij gevestigd en die is nu wegbestemd. De bestaande boerderij blijft behouden als woning en op de plek van de stallen komt een vrijstaand huis en een twee-onder-een-kap woning. [verzoeker] woont op het aangrenzende perceel en heeft een aantal bezwaren tegen het plan.
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (hierna: Ow) in werking getreden en die wet is op deze procedure van toepassing. Op 18 juli 2025 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de omgevingsplanactiviteit bouwen van de twee-onder-een-kapwoning. Anders dan voorheen bij bestemmingsplannen onder het regime van de Wet ruimtelijke ordening, heeft onder de Ow het instellen van beroep tegen het besluit tot wijziging van het omgevingsplan géén schorsende werking. Gelet op artikel 16.78, eerste lid, van de Ow leidt dit ertoe dat meestal 4 weken na de bekendmaking - dus vóór afloop van de beroepstermijn - het besluit tot wijziging van het omgevingsplan in werking treedt en de aangevraagde omgevingsvergunning kan worden verleend, ook als tijdens de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht. Dit betekent dat er een spoedeisend belang is bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter zal vooruitlopend op de beoordeling van het beroep door de Afdeling in de hoofdzaak hieronder een zogenoemd "voorlopig rechtmatigheidsoordeel" geven, dat wil zeggen een inschatting maken van de kans van slagen van de belangrijkste beroepsgronden.
5. Anders dan [verzoeker] stelt hoeft geen afstand van 50 m te worden aangehouden tussen de nieuwe woningen en zijn perceel, omdat op zijn perceel een agrarisch bedrijf zou zijn gevestigd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de intensieve veehouderij op het perceel van [verzoeker] reeds enkele jaren geleden is gestaakt. De raad wijst er terecht op dat in het bestemmingsplan "Buitengebied, Agrarische enclave en Speuld", dat sinds 1 januari 2024 van rechtswege deel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is toegekend aan zijn perceel en daardoor uitsluitend plattelandswoningen en geen agrarisch bedrijf zijn toegestaan. Dat nog steeds sprake is van een agrarisch bedrijf dat wordt beperkt in de bedrijfsvoering, zoals [verzoeker] stelt kan zonder nadere onderbouwing niet worden gevolgd.
Ook volgt de voorzieningenrechter [verzoeker] niet in zijn betoog dat het waterschap niet zou hebben ingestemd met dit plan. Bij de overgelegde stukken is een e-mailbericht gevoegd van een medewerker van het waterschap Vallei en Veluwe van 13 september 2024, waarin expliciet is vermeld dat het waterschap akkoord is met het besluit tot wijziging. Evenmin klopt de stelling van [verzoeker] dat gebruik zou zijn gemaakt van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijen. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] dan ook niet in zijn betoog dat sprake is van een dubbele inzet van stikstofrechten.
De stelling van [verzoeker] dat de voorziene vrijstaande woning buiten het agrarische bouwvlak van het voorheen geldende plan zou liggen mist feitelijke grondslag. Daardoor volgt de voorzieningenrechter [verzoeker] niet in zijn betoog dat het plan leidt tot aantasting van het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN). Weliswaar ligt het perceel aan De Beek 77 in de GNN, maar het besluit tot wijziging voorziet niet in nieuwe bouwmogelijkheden in de GNN, zoals [verzoeker] betoogt.
Wat betreft het betoog van [verzoeker] dat sprake is van bodemverontreiniging en dat daarvoor een voorwaardelijke verplichting in de planregels moet worden opgenomen, wijst de voorzieningenrechter op het rapport van Verhoeven Milieutechniek B.V. van 26 augustus 2022, dat als bijlage 4 bij het besluit tot wijziging is gevoegd. Daaruit blijkt dat de vervuilde grond enkele jaren geleden al is gesaneerd en dus voor een dergelijke planregel geen noodzaak meer bestaat. Nog daargelaten of het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb op dit punt niet in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit in de hoofdzaak.
Het betoog van [verzoeker] dat ten onrechte geen regel in het besluit tot wijziging is opgenomen over hogere waarden voor de geluidsbelasting op de voorziene woningen, zal naar verwachting van de voorzieningenrechter in de bodemprocedure niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden, omdat het relativiteitsvereiste daaraan in de weg staat.
Al de hiervoor vermelde betogen slagen naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet en geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot wijziging onrechtmatig is en dus geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Voor zover [verzoeker] wijst op een erfdienstbaarheid die bij notariële akte in 1987 is gevestigd, verwacht de voorzieningenrechter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat daardoor sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van het plan in de weg staat. De uitleg daarvan betreft een privaatrechtelijke kwestie, waarvoor de burgerlijke rechter bevoegd is. De bewuste erfdienstbaarheid voor een recht van overpad is zodanig ruim geformuleerd dat op voorhand niet evident is dat voor de beoogde ontsluiting van de 3 nieuwe woningen niet van dat recht van overpad gebruik zou kunnen worden gemaakt. Bovendien is tijdens de zitting geconstateerd dat op het perceel voldoende ruimte bestaat om zo nodig een nieuwe ontsluitingsweg aan te leggen, waarbij in het geheel geen gebruik hoeft te worden gemaakt van de erfdienstbaarheid. Dit staat dus niet in de weg aan uitvoering van het besluit tot wijziging en geeft dus ook geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
7. De voorzieningenrechter ziet mogelijk wel een gebrek in het besluit tot wijziging, waar het gaat om de berekening van de sloopmeters. [verzoeker] voert aan dat het bestreden besluit is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten wat betreft de in aanmerking te nemen sloopmeters omdat ten onrechte gebouwen op het perceel van [verzoeker] en een illegaal schuurtje zijn meegeteld. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat inderdaad gebouwen op het perceel van [verzoeker] zijn betrokken in de berekening van de sloopmeters. Dit betoog lijkt te berusten op een onjuiste lezing van het ‘Erfadvies De Beek 77 Ermelo’ dat in bijlage 1 bij het besluit tot wijziging is opgenomen. Wel betwijfelt de voorzieningenrechter of een aanwezige aanbouw achter de bestaande stal terecht is meegenomen. Tijdens de zitting is geen uitsluitsel gekregen over de exacte hoogte van die aanbouw. Daarmee is niet duidelijk of die vergunningsvrij mocht worden gebouwd en legaal aanwezig is. Omdat de feiten op dit punt niet helemaal duidelijk zijn, zou het kunnen dat het besluit tot wijziging op dit punt mogelijk gebrekkig is. Dat vergt nader onderzoek naar die feiten.
8. [verzoeker] betoogt verder dat bij het plan gebruik is gemaakt van intern salderen en daarbij ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt. Hierbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923. Over de toepassing van die uitspraak in bestemmingsplannen en omgevingsplannen moet de Afdeling nog een uitspraak doen. Gezien de complexiteit van dat vraagstuk leent deze procedure zich niet om vooruitlopend op die uitspraak daar een voorlopig oordeel over te geven. Tijdens de zitting is meegedeeld dat in februari 2025 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is ingediend bij de provincie Gelderland en dat daarbij een ecologische onderbouwing is gevoegd om te voldoen aan de eerdergenoemde uitspraak. Tijdens de zitting is door HCB meegedeeld dat die vergunning naar verwachting binnenkort zal worden verleend door de provincie. 9. De voorzieningenrechter ziet in de onduidelijkheid over de hoogte van de aanbouw en het toepassen van intern salderen echter geen reden voor het schorsen van het besluit tot wijziging.
Over de aanbouw staat nog niet vast dat er een gebrek is, dat moet nog worden opgehelderd in de bodemprocedure. Maar zelfs als de Afdeling daarin tot het oordeel zou komen dat het bestreden besluit wat betreft de berekende sloopmeters gebrekkig is, verwacht de voorzieningenrechter dat dit met toepassing van de bestuurlijke lus of anderszins hersteld kan worden. Dit geeft dus geen aanleiding voor een voorlopige voorziening.
Ook de vragen omtrent intern salderen geven in dit geval geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Mede gelet op de belangen van HCB en het feit dat de ontwikkelingen waarin het besluit tot wijziging voorziet niet kunnen worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit, ziet de voorzieningenrechter in de problematiek omtrent intern salderen in deze zaak geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. Hoewel alle partijen daar tijdens de zitting toestemming voor hebben gegeven, ziet de voorzieningenrechter geen reden om in dit geval van de bevoegdheid van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb gebruik te maken. Voor de sloopmeters en het intern salderen is namelijk nog nader onderzoek nodig voor beoordeling van de zaak.
11. Ten slotte brengt de voorzieningenrechter in herinnering dat ter zitting aan de orde is geweest dat het wenselijk zou zijn als partijen alsnog tot een onderling akkoord zouden kunnen komen. Blijkens de stukken en wat tijdens de zitting is besproken komt deze procedure grotendeels voort uit een geschil over de erfgrens en een erfdienstbaarheid voor een toegangsweg, waarover de Afdeling ook in de bodemprocedure geen definitief oordeel kan geven. Daarmee kan het werkelijke, onderliggende geschil niet worden opgelost in deze procedure tegen het besluit tot wijziging van het omgevingsplan. Bovendien hangt de legalisatie van de illegale bewoning van een plattelandswoning op het perceel van [verzoeker] - waarover de Afdeling op 13 augustus 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3820, uitspraak heeft gedaan - af van het onherroepelijk worden van het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan. Beide partijen hebben er dus belang bij deze procedure te beëindigen. 12. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2025
571