202400179/1/R3.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Aarlanderveen, gemeente Alphen aan den Rijn,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2023 in zaak nr. 22/5134 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2021 heeft het college aan [partij A] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het horecapand op het perceel [locatie] in Aarlanderveen.
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 juli 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.E. Teunissen en B. van Riessen, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij B], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 juni 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [partij A] is eigenaar van het horecapand op het perceel [locatie] in Aarlanderveen. Voor de verbouwing en uitbreiding van het horecapand is een omgevingsvergunning verleend. [appellant] en anderen wonen nabij het horecapand en vrezen overlast van de uitbreiding daarvan.
Beoordeling van het hoger beroep
Bruto vloeroppervlakte van het bouwplan
3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de verleende omgevingsvergunning is uitgegaan van een onjuiste bruto vloeroppervlakte. Zij voeren aan dat ook de zolder en de verdieping van het Voorhuis gebruikt worden voor horecadoeleinden en dat deze ruimtes zijn meegenomen in de in 2005 verleende bouwvergunning en de in 2007 verleende gebruiksvergunning. Volgens hen heeft de omgevingsvergunning daarom ten onrechte niet op alle ruimtes die voor horecadoeleinden zullen worden gebruikt, betrekking. Een te lage bruto vloeroppervlakte maakt dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning ook van een te lage parkeerbehoefte is uitgegaan.
3.1. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht vastgesteld dat de bouwtekening die behoort bij de aanvraag om de omgevingsvergunning wat de bruto vloeroppervlakte betreft, niet is gewijzigd ten opzichte van de bouwtekening die behoort bij de aanvraag om de bouwvergunning eerste fase. Dat is op de zitting duidelijk geworden. Zoals de rechtbank terecht overweegt, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2206, onder 5.1, al geoordeeld dat de zolder en de verdieping geen onderdeel uitmaken van het bouwplan voor de bouwvergunning eerste fase. De rechtbank heeft gelet hierop in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, terecht geen aanleiding gezien om nu anders te oordelen over de bruto vloeroppervlakte van het bouwplan. Het betoog slaagt niet.
Parkeren
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte parkeren op de openbare weg heeft toegestaan [pand]. Volgens hen zijn onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar en leidt het parkeren op de openbare weg tot onveilige situaties.
4.1. Bij besluit van 12 december 2019 heeft het college aan [studio] een ontheffing verleend van de eis om op eigen terrein te parkeren, omdat in het openbaar gebied wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij uitspraak van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2925, heeft de Afdeling het beroep van onder meer [appellant] en anderen tegen dat besluit ongegrond verklaard, waardoor dat besluit in rechte onaantastbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank daarom terecht geoordeeld dat dit besluit van 12 december 2019 niet in deze procedure opnieuw aan de orde kan worden gesteld. Het betoog slaagt niet.
Aerius-berekening en natuurvergunning
5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat geen Aerius-berekening is gemaakt en geen natuurvergunning is verleend.
5.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
5.2. Uit de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van betrokkene, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van betrokkene en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. 5.3. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. [appellant] en anderen wonen op ongeveer 3 km afstand van het Natura 2000-gebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat van de in 5.2 bedoelde verwevenheid geen sprake is, zodat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit van 12 juli 2022 op de grond dat geen Aerius-berekening is gemaakt en geen natuurvergunning is verleend.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
780-1164