202207155/1/R2.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Meterik, gemeente Horst aan de Maas,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegplan 2021" vastgesteld.
Tegen het besluit van 20 september 2022 hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
[gemachtigde] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 december 2024, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. W. Visser, rechtsbijstandverlener in Apeldoorn, en ing. N.P.M. Maas, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerp van het bestemmingsplan is op 29 oktober 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in een wijziging van de bestemming van het perceel [locatie 2] in Meterik van "Agrarisch met waarden" naar "Wonen". De raad wil met deze wijziging het bestemmingsplan in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie. Hierbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat met deze wijziging een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. [gemachtigde] is initiatiefnemer van dit plan en heeft dit initiatief genomen, omdat hij geen agrarische activiteiten meer verricht. [appellant A] en [appellant B] wonen aan de [locatie 1] en hebben daar een glastuinbouwbedrijf. Zij zijn het niet eens met de wijzigingen. [appellant A] en [appellant B] vrezen namelijk voor een beperking van hun bedrijfsvoering. Daarnaast zijn zij het niet eens met het vervallen van de aanduiding ‘ontwikkelingsgebied glastuinbouw’ op hun perceel.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Van bedrijfswoning naar burgerwoning
4. [appellant B] en [appellant B] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de raad niet heeft gewaarborgd dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bestaat in de woning. Hierover voeren zij aan dat hun glastuinbouwbedrijf op 0 meter afstand van de perceelgrens staat en dat zij door die woonbestemming in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijziging van de bestemming voor de bestaande woning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het maakt volgens de raad namelijk niet uit of de woning een bedrijfswoning of een burgerwoning is om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
4.2. De raad heeft niet goed gemotiveerd dat de wijziging van de bestemming een goede ruimtelijke ordening betreft. Het is namelijk wel van belang of de woning een bedrijfswoning of een burgerwoning is. De woning van [gemachtigde] maakt namelijk door de wijziging van de bestemming planologisch geen deel meer uit van de inrichting van het naastgelegen agrarisch bedrijf van [appellant A] en [appellant B]. De bedrijfswoning was wel onderdeel van die inrichting. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4653, onder 3.6. Hierdoor wordt het naastgelegen agrarisch bedrijf mogelijk beperkt in haar bedrijfsvoering. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de raad verplicht te onderzoeken wat hiervan de gevolgen zijn en een gemotiveerde afweging te maken of dit aanvaardbaar is. De enkele motivering van de raad dat het gaat om een bestaande woning is daarvoor onvoldoende. Het besluit berust daarom in zoverre niet op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 van de Awb). 4.3. Ook heeft de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan ten onrechte geen rekening gehouden met de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van [appellant A] en [appellant B]. Naast de huidige aanduiding "glastuinbouw" is namelijk ook andere agrarische bedrijvigheid toegestaan. De raad had daarom moeten onderzoeken of bedrijvigheid is toegestaan die een grotere impact heeft op de naastgelegen woning, en dit moeten betrekken in zijn afweging. Het besluit is daarom in zoverre in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel uit artikel 3:2 van de Awb genomen.
4.4. Het betoog slaagt.
Ontwikkelingsgebied glastuinbouw
5. Daarnaast heeft de raad niet gemotiveerd waarom de aanduiding "overige zone - ontwikkelingsgebied glastuinbouw" niet langer aan het perceel van [appellant A] en [appellant B] is toegekend. Het besluit berust daarom ook op dit onderdeel niet op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 van de Awb).
Wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.8.5 van de planregels)
6. [appellant B] en [appellant B] voeren tevergeefs aan dat de raad niet heeft voldaan aan de eisen in artikel 3.8.5 van het bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas" om de bestemming "Agrarisch met waarden" te wijzigen in "Wonen". Deze planregel gaat namelijk over de mogelijkheid voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming te wijzigen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas". Dat is hier niet gebeurd. De raad heeft het bestemmingsplan "Veegplan 2021" vastgesteld en is er geen gebruikgemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van het college.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veegplan 2021" wordt vernietigd, voor zover het besluit gaat over de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Meterik. Dit betekent dat de woning van [gemachtigde] vooralsnog een bedrijfswoning blijft.
8. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, zijn op een eventueel nieuw te nemen besluit de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels van toepassing. Dat houdt onder meer in dat niet meer kan worden teruggevallen op het vóór 1 januari 2024 ter inzage gelegde ontwerpbestemmingsplan, omdat in het ontwerpbestemmingsplan geen regels zijn gesteld met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 9. De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan, dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
10. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 20 september 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veegplan 2021", voor zover dat besluit gaat over de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Meterik;
III. draagt de raad van de gemeente Horst aan de Maas op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan, dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
638-1135