ECLI:NL:RVS:2025:5318

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202405725/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering overname private schulden door de minister van Financiën

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de minister van Financiën. De zaak betreft de weigering van de minister om private schulden van [appellante] over te nemen, zoals geregeld in de Wet hersteloperatie toeslagen. De minister had op 22 juli 2022 besloten om de schulden niet over te nemen, omdat deze niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd en later door de rechtbank Den Haag op 22 juli 2024 bevestigd, waarbij het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 heeft [appellante] via videoverbinding deelgenomen, bijgestaan door haar advocaat. De Afdeling heeft de argumenten van [appellante] in hoger beroep beoordeeld, maar geen nieuwe gronden gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405725/1/A2.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats] (België),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2024 in zaak nr. 23/6707 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
Bij besluiten van 22 juli 2022 heeft de minister geweigerd om private schulden van [appellante] over te nemen.
Bij besluit van 30 augustus 2023 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 oktober 2025, waar de minister, vertegenwoordigd  door mr. A. Divis-Stein en mr. J. Rhebergen, is verschenen. [appellante], bijgestaan door mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat in Best, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In deze zaak gaat het om een besluit op grond van de regeling voor overneming en betaling van private schulden die is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht).
1.1.    In hoofdstuk 4 van de Wht is geregeld onder welke voorwaarden gedupeerden in aanmerking komen voor het overnemen en betalen van private schulden. Uit artikel 4.1, tweede lid, van de Wht volgt dat het bij schulden die worden overgenomen moet gaan om geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, die vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. In artikel 4.1, derde lid, is opgenomen welke geldschulden en kosten worden overgenomen. Dat is, zoals opgenomen in onderdeel b van het derde lid, onder meer een private schuld die is vastgelegd in een notariële akte, of waarvan blijkt uit een rechterlijke uitspraak, indien de daaraan voorafgaande ingebrekestelling of dagvaarding of het daaraan voorafgaande verzoekschrift dateert van vóór 1 juni 2021. In artikel 4.1, vierde lid, is opgenomen welke geldschulden en kosten niet worden overgenomen.
1.2.    [appellante] is een gedupeerde van de toeslagenaffaire. Zij heeft de minister verzocht om overname van haar schulden bij Pidpa en de Beobank.
1.3.    De minister heeft de afwijzing van deze aanvraag in bezwaar gehandhaafd. Hij heeft de schulden niet overgenomen, omdat deze niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren.
1.4.    De rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij geoordeeld dat de minister de schuld bij Pidpa terecht niet heeft overgenomen, omdat deze schuld, gelet op een overzicht bij e-mailbericht van Pidpa van 4 juli 2022, niet vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. De aanmaning van de gerechtsdeurwaarder van 11 januari 2022 leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat ook uit die aanmaning niet blijkt dat de vordering vóór 1 juni 2021 opeisbaar was. Over de schulden bij de Beobank heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister deze terecht niet heeft overgenomen. Zij heeft daarbij van belang geacht dat uit de door de Beobank overgelegde informatie niet blijkt dat de schulden vóór 1 juni 2021 opeisbaar waren. De rechtbank heeft het beroep daarom ongegrond verklaard. [appellante] is het daarmee niet eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld.
Beoordeling van het hoger beroep
2.       In wat [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen grond om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel van de rechtbank. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de onder 8, 10 en 11 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
2.1.    De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] op de zitting ook zelf heeft aangegeven dat zij ten opzichte van wat zij in beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht geen nieuwe argumenten of standpunten naar voren heeft gebracht. Verder neemt de Afdeling bij haar oordeel in aanmerking dat [appellante] in hoger beroep geen stukken heeft overgelegd die kunnen leiden tot twijfel aan de juistheid van de door de schuldeisers verstrekte informatie waarop het oordeel van de rechtbank is gebaseerd.
Conclusie
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
594