ECLI:NL:RVS:2025:5311

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202503667/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvragen huur- en zorgtoeslag door Dienst Toeslagen

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 januari 2025 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvragen voor huur- en zorgtoeslag voor de jaren 2018 en 2019 door Dienst Toeslagen bevestigd. [appellant] had op 15 december 2022 verzocht om herziening van deze toeslagen, waarbij hij stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een faillissement en dakloosheid, niet eerder in staat was om de aanvragen in te dienen. Dienst Toeslagen had de aanvragen afgewezen omdat deze te laat waren ingediend, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wettelijke aanvraagtermijn rechtvaardigden. Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling concludeerde dat er geen nieuwe gronden waren die tot een ander oordeel konden leiden dan dat van de rechtbank. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] in staat had moeten zijn om de aanvragen tijdig in te dienen, gezien zijn situatie vanaf medio 2018. De Afdeling verklaarde het hoger beroep ongegrond en besliste dat Dienst Toeslagen geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202503667/1/A2.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2025 in zaak nr. 23/3937 in het geding tussen:
[appellant]
en
Dienst Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 23 maart 2023 heeft Dienst Toeslagen aanvragen van [appellant] van huur- en zorgtoeslag voor de jaren 2018 en 2019 afgewezen.
Bij besluiten van 19 mei 2023 heeft Dienst Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2025 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 oktober 2025, waar [appellant] en Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 15 december 2022 bij Dienst Toeslagen verzocht om herziening van huur- en zorgtoeslag voor de jaren 2018 en 2019. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat hij de toeslagen niet eerder kon aanvragen, omdat hij vanaf 2017 in een moeilijke situatie zat. Zo is hij in 2017 failliet verklaard, raakte hij dakloos en werd er een postblokkade opgelegd. Ook heeft de Belastingdienst voor de jaren 2018 en 2019 ambtshalve aanslagen opgelegd, waaruit hij heeft afgeleid dat hij geen recht heeft op toeslagen. Omdat Dienst Toeslagen geen eerdere aanvraag om huur- en zorgtoeslag over die jaren had ontvangen, is het verzoek aangemerkt als een eerste aanvraag om toekenning van deze toeslagen. Dienst Toeslagen heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen plaats is voor afwijking van de wettelijke aanvraagtermijn in artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Zij heeft over de in dat verband door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden geoordeeld dat geen sprake is van een door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheid. Zij is daarom niet toegekomen aan de vraag of toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat Dienst Toeslagen de aanvragen van [appellant] terecht heeft afgewezen. Zij heeft het beroep van [appellant] daarom ongegrond verklaard. [appellant] is het hiermee niet eens en heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
2.       In wat [appellant] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling, gelet op haar uitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, geen grond om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel van de rechtbank. De Afdeling onderschrift het oordeel van de rechtbank en de onder 4.2 en 4.3 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.       De Afdeling overweegt daarbij nog het volgende. Op de zitting is duidelijk geworden dat voor de jaren 2018 en 2019 door de Belastingdienst geen ambtshalve aanslagen zijn opgelegd. Die aanslagen zijn gebaseerd op de door [appellant] op 15 januari 2019 respectievelijk 28 april 2020 ingediende aangiftes. Verder kan uit de stukken en uit wat [appellant] op de zitting heeft verklaard worden afgeleid dat zijn situatie vanaf medio 2018 stabieler is geworden. Gelet hierop had hij voor het jaar 2018 vóór de uiterste datum van 1 september 2019 en voor het jaar 2019 vóór de uiterste datum van 1 mei 2021 toeslagen kunnen aanvragen.
4.       Hoewel de Afdeling begrip heeft voor de moeilijke financiële situatie van [appellant], ziet zij, gelet op wat zij hiervoor onder 2 heeft overwogen, geen grond om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel van de rechtbank.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
594