ECLI:NL:RVS:2025:514

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202301406/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de uitspraak inzake schadevergoeding door mijnbouwactiviteiten

Op 12 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] om herziening van een eerdere uitspraak van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3151). In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 november 2021 ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde toen dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen niet in strijd had gehandeld met het verbod op belangenverstrengeling en dat het zijn taken niet onbehoorlijk had vervuld. Tevens werd vastgesteld dat het Instituut niet bevoegd was om bepaalde schades te behandelen omdat deze identiek waren aan eerder behandelde schades door de NAM.

In het verzoek om herziening, ingediend op 4 maart 2023, stelde [verzoeker] dat er essentiële metingen in het NAM-rapport onjuist waren en dat er twijfels waren over de onafhankelijkheid van het Instituut. De Afdeling heeft het verzoek behandeld op 29 januari 2025, waar [verzoeker] en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het Instituut. De Afdeling concludeerde dat [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen, met de opmerking dat [verzoeker] voor nieuwe of verergerde schades een aanvraag kan indienen bij het Instituut.

De uitspraak benadrukt dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is om een eerder gevoerd debat te heropenen, en dat de aangevoerde argumenten van [verzoeker] reeds eerder waren behandeld in de procedure die leidde tot de uitspraak van 2 november 2022. De Afdeling oordeelde dat het verzoek om herziening niet kon slagen en dat het Instituut geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202301406/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in Groningen,
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, in zaak nr. 202107547/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3151) heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 november 2021 in zaak nr. 21/1232 ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen. Voorts is ter zitting het Instituut Mijnbouwschade Groningen, vertegenwoordigd door mr. S.C. Goldbohm en mr. B.C. Rots, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 november 2022 onder meer geoordeeld dat het Instituut niet in strijd heeft gehandeld met het verbod op belangenverstrengeling bij de beoordeling van het verzoek om vergoeding van schade door mijnbouwactiviteiten. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat het Instituut zijn taken niet onbehoorlijk heeft vervuld in die zin dat het Instituut heeft nagelaten onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verrichten.
2.       Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat het Instituut toereikend heeft gemotiveerd dat drie schades identiek zijn aan de door de NAM eerder behandelde schades. Het Instituut is daarom niet bevoegd deze schades te behandelen. Daarnaast heeft het Instituut voor één schade voldoende inzichtelijk onderbouwd waarom daarvoor uitsluitend andere oorzaken dan bodembeweging door gaswinning zijn aangewezen en daarmee het bewijsvermoeden weerlegd.
3.       Het Instituut heeft bij besluit van 3 maart 2021 een schadevergoeding van € 30.424,05 toegekend voor 45 schades. De Afdeling heeft geoordeeld dat het Instituut voldoende kenbaar en inzichtelijk heeft gemaakt welke herstelwerkzaamheden nodig zijn voor het herstel van die schades en welke kosten daarmee gemoeid zijn.
Verzoek om herziening
4.       Op 4 maart 2023 heeft [verzoeker] verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022.
5.       [verzoeker] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [gemachtigde] op de zitting van 13 oktober 2022 erop heeft gewezen dat een aantal essentiële metingen in het NAM-rapport over het monumentale pand onjuist zijn. Dit volgt volgens hem ook uit een uiteenzetting van ir. T. van Kockelkoren van Staatstoezicht op de Mijnen in de Tweede Kamer en uit het rapport van de parlementaire enquêtecommissie. Uit dit rapport volgt verder dat de buitenste kringen van de bevingen verder reiken dan Assen. [verzoeker] plaatst ook vraagtekens bij de onafhankelijkheid van het Instituut en zijn rechtsvoorganger, de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, wegens de grote hoeveelheid personen die in de procedure een rol hebben gespeeld.
6.       [verzoeker] wijst er verder op dat [gemachtigde] sinds jaar en dag zijn woning heeft bezocht en de veranderingen aan de woning door de bevingen kon waarnemen. Volgens [gemachtigde] waren er tijdens het bezoek door deskundigen van het bedrijf 10BE aanzienlijk meer grote scheuren in de woning aanwezig dan daarvoor. Ook hanteert 10BE incorrecte gegevens en cijfers in de adviezen. Daarbij komt dat de deskundigen die het herzien advies hebben opgesteld, niet in de woning zijn geweest.
Beoordelingskader
7.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
8.       Het bijzondere rechtsmiddel herziening is niet bedoeld om een partij in de gelegenheid te stellen om het eerder gevoerde debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Dat [verzoeker] het niet eens is met de uitspraak van 2 november 2022 is geen grond voor toewijzing van het herzieningsverzoek.
Oordeel van de Afdeling
9.       De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] ter onderbouwing van het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb heeft aangevoerd. Dat betekent dat zijn verzoek om herziening moet worden afgewezen.
10.     Uit wat [verzoeker] in het verzoekschrift heeft aangevoerd blijkt dat hij vooral tot doel heeft het geschil opnieuw voor te leggen aan de rechter, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Zo is het argument van [verzoeker] dat [gemachtigde] op de zitting erop heeft gewezen dat essentiële cijfers van metingen in het NAM-rapport onjuist zijn en dat ir. T. van Kockelkoren de Tweede Kamer hierover heeft geïnformeerd, al naar voren gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022. Hetzelfde geldt voor het betoog over het gebrek aan de onafhankelijkheid van het Instituut en voor wat [verzoeker] heeft aangevoerd over de kennis van [gemachtigde] over de staat van de betreffende woning vóór en ná de bevingen.
11.     Ook de op zitting overgelegde bouwkundige observatie, opgesteld door Bouwkundig ontwerp- & adviesbureau HHCBakker, is al onderdeel geweest van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd en daarmee dus geen feit dat of omstandigheid die niet bekend was bij [verzoeker] vóór die uitspraak.
12.     Dat de woning na de aardbevingen meer scheurvorming vertoonde, dat 10BE incorrecte gegevens en cijfers zou hebben gehanteerd en dat de deskundigen bij het opstellen van het herziene advies niet ter plaatse zijn geweest, zijn geen nader gebleken feiten of omstandigheden die [verzoeker] niet naar voren hadden kunnen brengen tijdens de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 2 november 2022.
13.     Daargelaten dat [verzoeker] niet heeft onderbouwd waarom het rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen tot een andere uitspraak zou leiden in zijn zaak, dateert dat rapport van ná de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022. Het is daarmee geen nader gebleken feit dat of omstandigheid die vóór de uitspraak bekend was. Alleen al om die reden kan dat betoog niet slagen.
14.     Tot slot merkt de Afdeling op dat, zoals zij heeft overwogen in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, [verzoeker] voor nieuwe of verergerde schades waarover het Instituut nog geen besluit heeft genomen, een aanvraag kan indienen bij het Instituut. Ook kan [verzoeker] in geval van nieuwe, nog niet beoordeelde omstandigheden waarvan hij vermoedt dat deze een acuut onveilige situatie met zich brengen, opnieuw een AOS-melding doen.
15.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
16.     Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
17.     Het instituut hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
299-1120