ECLI:NL:RVS:2025:5134

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
202404658/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen na aflossing van schuld

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van de minister van Financiën. De minister had op 30 augustus 2023 een aanvraag van [appellante] om een vergoeding wegens het aflossen van een schuld afgewezen. Deze afwijzing werd gehandhaafd bij een besluit van 23 januari 2024. [appellante] had haar schuld op 10 mei 2019 afgelost, ruim voor het moment waarop zij compensatie op grond van de Catshuisregeling zou ontvangen. De minister stelde dat de schuld niet voldeed aan de vereisten voor overname zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen, specifiek in de artikelen 4.1 en 4.3, derde lid, aanhef en onder a. De Afdeling oordeelde dat het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, aangezien de regeling niet bedoeld is om onrecht uit het verleden te herstellen, maar om te voorkomen dat gedupeerden verder in de schulden raken door incassomaatregelen. De wetgever heeft bewust gekozen om geen compensatie toe te kennen voor eerder afgeloste schulden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2024, waarin het beroep tegen het besluit van 23 januari 2024 ongegrond was verklaard. Ook het beroep op de hardheidsclausule werd afgewezen, omdat er geen financiële noodtoestand of andere schrijnende omstandigheden waren aangetoond. De minister werd niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

202404658/1/A2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2024 in zaak nr. 24/1406 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de minister van Financiën, hierna: de minister).
Openbare zitting gehouden op 22 oktober 2025 om 13:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W. den Ouden, voorzitter
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid
Staatsraad mr. M.C. Stoové, lid
Griffier: mr. R.J.R. Hazen
Jurist: mr. A. Wolda
Verschenen:
[appellante], vertegenwoordigd door mr. R.A. Dayala, advocaat in Amsterdam;
de minister, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Bij besluit van 30 augustus 2023, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 januari 2024, heeft de minister een aanvraag van [appellante] om een vergoeding wegens het aflossen van een schuld afgewezen, omdat [appellante] de schuld heeft afbetaald voordat zij compensatie op grond van de zogenoemde Catshuisregeling had ontvangen.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 juni 2024, waarin het beroep tegen het besluit van 23 januari 2024 ongegrond is verklaard.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
[appellante] heeft om overname gevraagd van haar schuld op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Die schuld heeft zij op 10 mei 2019 afgelost. Dat is dus ruim twee jaar voordat zij compensatie op grond van de zogenoemde Catshuisregeling zou ontvangen. Daardoor voldoet deze schuld niet aan de in de artikelen 4.1 en 4.3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen gestelde vereisten voor overname. Dat dit voor [appellante] niet eerlijk aanvoelt, is invoelbaar, maar haar beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De regeling voor het overnemen van schulden in de Wet hersteloperatie toeslagen is niet bedoeld om onrecht uit het verleden te herstellen, maar om te voorkomen dat gedupeerden verder in de (problematische) schulden raken, doordat zij te maken krijgen met incassomaatregelen. De wetgever heeft zich gerealiseerd dat er ook ouders zijn, zoals [appellante], die onder lastige omstandigheden veel moeite hebben gedaan om hun schulden af te lossen en die het als gevolg van de toeslagenproblematiek financieel moeilijk hebben. Niettemin heeft de wetgever de keuze gemaakt dat voor eerder afgeloste schulden geen compensatie wordt toegekend. De Afdeling heeft al eerder geoordeeld dat zij daarom geen ruimte heeft om te oordelen dat de toepassing van deze voorwaarden in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel (zie de uitspraak van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2025:532). De rechtsvraag over het gelijkheidsbeginsel is daarmee eerder al beantwoord. Dat betekent dat [appellante] op dit punt geen gelijk krijgt.
Verder is van een financiële noodtoestand of van andere schrijnende omstandigheden niet gebleken. Daarom slaagt ook het beroep op de hardheidsclausule niet.
Het hoger beroep is ongegrond.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
452-1112